ECLI:NL:CBB:2010:BO7300

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
15 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08/232
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit Nederlandse Mededingingsautoriteit inzake transporttarief Elektriciteitswet 1998

In deze zaak heeft Stedin Netbeheer B.V. (voorheen Eneco Netbeheer B.V.) beroep ingesteld tegen een besluit van de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) van 20 februari 2008, waarin het bezwaar van Stedin tegen de berekening van het transporttarief door EMO (Europees Massagoed-Overslagbedrijf B.V.) ongegrond werd verklaard. De procedure begon met een brief van Stedin op 28 maart 2008, waarna verschillende correspondenties volgden, inclusief een verzoek van EMO om als partij deel te nemen aan de procedure. Op 18 november 2010 vond de zitting plaats, waar partijen hun standpunten toelichtten.

De kern van het geschil draait om de vraag of EMO I en EMO II, twee inkoopstations voor elektriciteit, als één of meerdere aansluitingen moeten worden beschouwd voor de berekening van het transporttarief. Stedin stelde dat er sprake was van twee afzonderlijke aansluitingen, terwijl NMa en EMO betoogden dat het om één meervoudige aansluiting ging. De Elektriciteitswet 1998 en de TarievenCode werden ingeroepen om de juridische basis voor de argumenten van beide partijen te onderbouwen.

Het College van Beroep voor het bedrijfsleven oordeelde dat NMa de wet correct had toegepast en dat er in dit geval sprake was van één aansluiting, bestaande uit meerdere verbindingen. Het College concludeerde dat de technische en juridische argumenten van Stedin niet voldoende waren om de beslissing van NMa te weerleggen. De uitspraak van het College verklaarde het beroep van Stedin ongegrond, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
AWB 08/232 15 december 2010
18050 Elektriciteitswet 1998
Uitspraak in de zaak van:
Stedin Netbeheer B.V. (voorheen Eneco Netbeheer B.V.), te Rotterdam, appellante,
gemachtigden: mr. M.W.F. Oosterhuis en mr.drs. M.G.A.M. Custers, beiden advocaat te Rotterdam,
tegen
de raad van bestuur van de Nederlandse Mededingingsautoriteit (hierna: NMa), verweerder,
gemachtigde: mr. W.R. de Vreeze, werkzaam bij NMa,
waaraan als partij deelneemt:
Europees Massagoed-Overslagbedrijf B.V. te Rotterdam (hierna: EMO),
gemachtigde: mr. M.R. het Lam, advocaat te Den Haag.
1. De procedure
Appellante heeft bij brief van 28 maart 2008, bij het College binnengekomen op 31 maart 2008, beroep ingesteld tegen een besluit van NMa van 20 februari 2008.
Bij dit besluit heeft NMa het bezwaar van appellante ongegrond verklaard. Het bezwaar was gericht tegen de beslissing van NMa in het geschil tussen appellante en EMO omtrent de berekening van het transporttarief op grond van de Elektriciteitswet 1998.
EMO heeft bij brief van 18 april 2008 verzocht om als partij aan het geding te mogen deelnemen. Bij brief van 22 april 2008 heeft het College dit verzoek ingewilligd.
Bij brief van 29 april 2008 heeft appellante haar beroepschrift aangevuld.
Bij brief van 9 juli 2008 heeft NMa een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 22 augustus 2008 heeft EMO een uiteenzetting over de zaak gegeven.
Op 18 november 2010 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad. Bij die gelegenheid hebben partijen hun standpunt toegelicht.
2. De grondslag van het geschil
2.1 In de Elektriciteitswet 1998 (hierna: Wet) is, voor zover en ten tijde hier van belang, het volgende bepaald:
“Artikel 51
1. Een partij die een geschil heeft met een netbeheerder over de wijze waarop deze zijn taken en bevoegdheden op grond van deze wet uitoefent, dan wel aan zijn verplichtingen op grond van deze wet voldoet, kan een klacht bij de raad van bestuur van de mededingingsautoriteit indienen.
(…)
Artikel 1
1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
(…)
b. aansluiting: één of meer verbindingen tussen een net en een onroerende zaak als bedoeld in artikel 16, onderdelen a tot en met e, van de Wet waardering onroerende zaken, dan wel tussen een net en een ander net op een ander spanningsniveau;
(…)
i. net: één of meer verbindingen voor het transport van elektriciteit en de daarmee verbonden transformator-, schakel-, verdeel- en onderstations en andere hulpmiddelen, behoudens voor zover deze verbindingen en hulpmiddelen liggen binnen de installatie van een producent of van een afnemer;
(…)
Artikel 27
1. Met inachtneming van de in artikel 26b bedoelde regels zenden de gezamenlijke netbeheerders aan de raad van bestuur van de mededingingsautoriteit een voorstel met betrekking tot de door hen jegens afnemers te hanteren tariefstructuren dat de elementen en wijze van berekening beschrijft van het tarief waarvoor afnemers zullen worden aangesloten op een net, van het tarief waarvoor transport van elektriciteit, met inbegrip van de invoer, uitvoer en doorvoer van elektriciteit, ten behoeve van afnemers zal worden uitgevoerd, (…)
2. In de tariefstructuren wordt in ieder geval opgenomen dat:
(…)
c. een afnemer die beschikt over een aansluiting met meerdere verbindingen aangesloten op één of meer spanningsniveaus die vallen binnen dezelfde tariefcategorie voor de berekening van het transportafhankelijk transporttarief wordt geacht te beschikken over één aansluiting;
(…)
Artikel 29
(…)
3. (…) Het tarief wordt berekend per aansluiting. (…)”
In de TarievenCode, zoals deze luidde ten tijde hier van belang, is onder meer het volgende bepaald.
“ 3.1.3
(…)
c. Voor het leveren van de transportdienst wordt aan iedere aangeslotene per aansluiting en per energierichting in het overdrachtspunt van die aansluiting het transporttarief in rekening gebracht. Voor aansluitingen met meerdere verbindingen geldt dat deze verbindingen voor het transporttarief als één aansluiting beschouwd worden voor zover de verbindingen in één en dezelfde tariefcategorie vallen en de netaansluitpunten van deze verbindingen liggen in delen van het net van de netbeheerder die in normale bedrijfstoestand galvanisch met elkaar verbonden zijn. (…)”
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting staan in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College vast.
- EMO is een overslagbedrijf voor massagoederen als steenkool en ertsen dat gevestigd is op de Maasvlakte. EMO beschikt over een drietal inkoopstations voor elektriciteit.
- De inkoopstations EMO I en EMO II maken deel uit van één onroerende zaak. Zij liggen op een afstand van ca. 1,5 km van elkaar en zijn op respectievelijk drie en twee plaatsen verbonden met het 25kV net dat beheerd wordt door appellante.
- De netaansluitpunten van deze verbindingen liggen in delen van het net van de netbeheerder die in normale bedrijfstoestand galvanisch met elkaar zijn verbonden.
- Appellante heeft EMO I en EMO II als afzonderlijke aansluitingen aangemerkt en voor beide een transporttarief opgelegd.
- Bij brief van 1 augustus 2006 heeft EMO zich tot NMa gewend met een klacht over de wijze waarop het transporttarief door appellante is berekend. Volgens EMO is sprake van één (meervoudige) aansluiting.
- Bij besluit van 21 maart 2007 heeft NMa EMO in het gelijk gesteld.
- Hiertegen heeft appellante een bezwaarschrift ingediend.
- Vervolgens heeft NMa het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit
Bij het bestreden besluit heeft NMa de bezwaren van appellante ongegrond verklaard. NMa heeft, samengevat, het volgende overwogen.
Bij het bestaan van meerdere verbindingen tussen een elektriciteitsnet en één onroerende zaak is in beginsel sprake van één aansluiting in de zin van artikel 1, eerste lid, onderdeel b van de Wet. Dit kan een enkelvoudige of een meervoudige aansluiting zijn.
Berekening van het transporttarief dient in het geval van een meervoudige aansluiting plaats te vinden aan de hand van artikel 3.1.3 TarievenCode. Aan die bepaling is in de situatie van EMO I en EMO II voldaan.
De wijze waarop de inkoopstations EMO I en EMO II indertijd tot stand zijn gekomen is niet doorslaggevend voor de vraag of sprake is van één of meer aansluitingen. Evenmin komt betekenis toe aan de omstandigheid dat de beide inkoopstations geografisch gezien uiteen liggen.
In het arrest van 30 maart 2007, LJN AZ4063 (Prorail), waarnaar door appellante is verwezen, heeft de Hoge Raad geen oordeel gegeven over de vaststelling van het aantal aansluitingen in de zin van artikel 1, eerste lid, onder b van de Wet. In het arrest zijn voorts geen aanknopingspunten de vinden voor de juistheid van appellantes opvatting dat voor de berekening van het transporttarief in het geval van EMO van twee aansluitingen moet worden uitgegaan.
In haar - eveneens door appellante genoemde - uitspraak van 25 juni 2003, nr. 168339 (Vopak) heeft de rechtbank te Rotterdam geoordeeld over de vaststelling van het aantal aansluitingen in het kader van de berekening van het aansluittarief, niet van het transporttarief.
Tenslotte wordt opgemerkt dat een extra verbinding, die in dezelfde tariefcategorie valt als de overige verbindingen en waarvan het netaansluitpunt tevens galvanisch is verbonden met de netaansluitpunten van de overige verbindingen, ten aanzien van het transport geen extra kosten met zich brengt.
4. Het standpunt van appellante
Appellante heeft, samengevat, het volgende betoogd.
NMa heeft ten onrechte een onderscheid gemaakt tussen de vaststelling van het aantal aansluitingen voor de berekening van het transporttarief en voor de berekening van het aansluittarief. Een dergelijk onderscheid kent de Wet niet. NMa had aan de hand van artikel 1, eerste lid, onderdeel b van de Wet moeten vaststellen dat in dit geval sprake was van twee aansluitingen.
NMa heeft ten onrechte geen betekenis toegekend aan de uitspraak in de Vopak-zaak. In deze uitspraak is niet alleen een oordeel gegeven over het aantal aansluitingen voor de bepaling van het aansluittarief. De uitspraak betrof ook het aantal aansluitingen in het kader van de bepaling van het transporttarief.
NMa had niet mogen voorbijgaan aan de stelling van appellante dat op grond van historische en geografische gegevens geen relevante samenhang bestaat tussen de inkoopstations EMO I en EMO II. Sinds de aanleg is er geen wijziging gebracht in de technische constellatie. Van een geïntegreerde elektrotechnische installatie is geen sprake. Het is hierom onbegrijpelijk dat NMa er van uitgaat dat deze twee onafhankelijk tot stand gekomen en functionerende stations, enkel door het samengaan van Maasvlakte Coal Terminal B.V. en Koninklijke Frans Swarttouw B.V. in EMO, zijn samengevloeid tot één aansluiting.
Het standpunt van NMa dat geen sprake is van extra kosten indien wordt uitgegaan van één aansluiting met een extra verbinding, waarbij de extra verbinding in dezelfde tariefcategorie valt als de overige verbindingen en waarvan het netaansluitpunt galvanisch is verbonden met de netaansluitpunten van de overige verbindingen, gaat voorbij aan de kosten van de netdelen tussen de netaansluitpunten. Deze kosten komen ten laste van alle afnemers. NMa miskent het verschil tussen één aansluiting met meerdere verbindingen en twee aansluitingen met één of meer verbindingen. Pas wanneer de beide aansluitingen worden omgebouwd tot één bestaat geen noodzaak meer tot het in stand houden van het net ten behoeve van de tweede aansluiting en is sprake van een besparing voor appellante.
5. Het standpunt van EMO
EMO deelt het standpunt van NMa dat de verbindingen van EMO I en EMO II met het net voor de berekening van het transporttarief moeten worden aangemerkt als één aansluiting. EMO heeft er verder op gewezen dat, anders dan door appellante gesteld, de feitelijke situatie in het geval van EMO aanzienlijk afwijkt van de omstandigheden die een rol speelden in de Vopak-zaak.
6. De beoordeling van het geschil
6.1 Op grond van de stukken, waaronder schetsen van de situering van de inkoopstations en de verbindingen met het 25 kVnet, is het College van oordeel dat NMa in dit geval artikel 1, eerste lid, onder b in samenhang met artikel 27, tweede lid, onder c van de Wet juist heeft toegepast. Beschouwing van de technische constellatie rond de inkoopstations EMO I en EMO II aan de hand van deze bepalingen leidt tot de gevolgtrekking dat voor de berekening van het transporttarief sprake is van één aansluiting, bestaande uit vijf verbindingen tussen de onroerende zaak en het net.
6.2 De door appellante aangehaalde jurisprudentie brengt het College niet tot een ander oordeel. Voor de berekening van nettarieven dient bij meervoudige aansluitingen op grond van de Wet een onderscheid gemaakt te worden tussen aansluit- en transporttarief. Terecht heeft NMa er op gewezen dat de uitspraak van de rechtbank te Rotterdam in de Vopak-zaak betrekking had op het aansluittarief. Ook overigens vindt het College in deze uitspraak geen aanknopingspunt voor de juistheid van het standpunt van appellante. Weliswaar is hierin overwogen dat uit artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wet niet kan worden afgeleid dat iedere onroerende zaak in de zin van de WOZ slechts één aansluiting op het net kan hebben, maar die vaststelling noopt niet tot de slotsom dat in het voorliggende geval moet worden aangenomen dat er twee aansluitingen zijn. Dit geldt ook voor de - soortgelijke - overweging van de HR in de zaak Prorail. Uit de Vopak-uitspraak en het Prorail-arrest valt niet meer af te leiden dan dat de tekst van artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wet niet dwingt tot de conclusie dat één onroerende zaak nimmer meer dan één netaansluitingspunt kan hebben.
6.3 Hetgeen door appellante, zonder verdere onderbouwing, is aangevoerd met betrekking tot de extra kosten die door EMO II veroorzaakt worden heeft het College, ook in het licht van de uitdrukkelijke betwisting daarvan door NMa, voorts niet tot de overtuiging kunnen brengen dat de door NMa in dit geval gegeven toepassing aan voormelde bepalingen strijd oplevert met het aan de Wet ten grondslag liggende kostenveroorzakingsbeginsel.
6.4 Appellante heeft nog betoogd dat EMO I en EMO II oorspronkelijk behoorden tot twee afzonderlijke onroerende zaken die, zonder dat er in technische zin een wijziging werd aangebracht in de aansluitingen op het net, door het samengaan van twee bedrijven nadien zijn samengevoegd. Die omstandigheid kan evenwel naar het oordeel van het College, waar de wetgever in de definitie heeft gekozen voor de verwijzing naar artikel 16 van de WOZ, geen rol spelen voor de vaststelling van het aantal aansluitingen dat zich, na de samenvoeging tot één onroerende zaak, op die onroerende zaak bevindt.
6.5 Appellante heeft niet betwist dat de punten waar EMO I en EMO II met het net zijn verbonden liggen in delen van het net van appellante die in de normale bedrijfstoestand galvanisch met elkaar zijn verbonden en dat bedoelde verbindingen vallen in één en dezelfde tariefcategorie. NMa heeft dus terecht geoordeeld dat aan de voorwaarden van artikel 3.1.3 onder c van de TarievenCode voor sommatie van de verbindingen van EMO I en EMO II was voldaan.
6.6 Gezien het vorenstaande is het beroep ongegrond. Het College ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
7. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. C.M. Wolters, mr. R.C. Stam en mr. M. Munsterman, in tegenwoordigheid van mr. O.C. Bos als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 15 december 2010.
w.g. C.M. Wolters w.g. O.C. Bos