ECLI:NL:CBB:2010:BO7209

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
10 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10/111
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de afwijzing van een ontheffingsaanvraag op basis van de Winkeltijdenwet door de gemeente Heerlen

In deze zaak heeft Albert Heijn Hoensbroek B.V. beroep ingesteld tegen de afwijzing van haar aanvraag voor ontheffing van de zondagsluiting op basis van de Winkeltijdenwet. De aanvraag werd ingediend op 19 maart 2009, maar de gemeenteraad van Heerlen had op 23 juli 2009 de bestaande ontheffingsmogelijkheden ingetrokken en vervangen door de Winkeltijdenverordening Heerlen 2009, die geen ontheffingsmogelijkheden meer bood. De gemeenteraad had de bevoegdheid om deze wijziging door te voeren, en het College van Beroep voor het bedrijfsleven oordeelde dat de gemeenteraad niet in strijd handelde met de wet of de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.

De appellante voerde aan dat de gemeente niet tijdig op haar aanvraag had beslist en dat de wijziging van de verordening in strijd was met de wet. Het College oordeelde echter dat de gemeenteraad de bevoegdheid had om af te zien van het verlenen van ontheffingen en dat er geen sprake was van willekeur. De overgangsbepaling in de nieuwe verordening zorgde ervoor dat eerder verleende ontheffingen van kracht bleven, maar bood geen garantie voor nieuwe aanvragen.

Het College concludeerde dat de gemeenteraad terecht de aanvraag van appellante had afgewezen, omdat de nieuwe verordening geen ruimte bood voor het verlenen van de gevraagde ontheffing. De enkele omstandigheid dat de eerdere verordening wel mogelijkheden bood, was onvoldoende voor een beroep op het vertrouwensbeginsel. Het beroep van Albert Heijn Hoensbroek B.V. werd ongegrond verklaard, en er werd geen aanleiding gezien voor vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
AWB 10/111 10 december 2010
12500 Winkeltijdenwet
Uitspraak in de zaak van:
Albert Heijn Hoensbroek B.V., te Hoensbroek (gemeente Heerlen), appellante,
gemachtigde: mr. J. van Vulpen, advocaat te Utrecht,
tegen
burgemeester en wethouders van Heerlen, verweerders,
gemachtigde: J.L.P. Heijboer, werkzaam bij de gemeente Heerlen.
1. De procedure
Appellante stelde op 2 februari 2010 beroep in tegen het besluit van 22 december 2009, waarbij verweerders beslisten op het bezwaar van appellante tegen hun besluit van 23 juli 2009, genomen op grond van de Winkeltijdenverordening Heerlen 2009.
Verweerders voerden verweer.
Op 29 oktober 2010 vond de zitting plaats, waar partijen hun standpunten toelichtten.
2. Overwegingen
2.1 De Winkeltijdenwet (hierna: de Wet) bevat in artikel 2, eerste lid, onder a, een verbod om een winkel op zondag geopend te hebben. Het vierde lid van artikel 3 van die wet bepaalt:
"Voorts kan de gemeenteraad bij verordening aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid verlenen op een daartoe strekkende aanvraag (..) ontheffing te verlenen van de in artikel 2, eerste lid, onder a en b, vervatte verboden (..)."
2.2. Tot 23 juli 2009 gold in Heerlen de Verordening winkeltijden gemeente Heerlen. Artikel 6 van die verordening gaf verweerders de bevoegdheid om op aanvraag voor vier winkels ontheffing te verlenen van het verbod tot zondagopenstelling. Artikel 2 van die verordening kent voor de aanvraag om ontheffing een beslistermijn van zes weken, met de bevoegdheid van verweerders om de termijn maximaal vier weken te verlengen.
2.3. In zijn vergadering van 7 juli 2009 trok de gemeenteraad van Heerlen de bestaande verordening in en verving deze door de Winkeltijdenverordening Heerlen 2009, die per 23 juli 2009 in werking trad en niet langer een ontheffingsmogelijkheid van de zondagsluiting kent.
2.4. Het overgangsrecht in artikel 11 van de Winkeltijdenverordening Heerlen 2009 luidt dat de op grond van de vervallen verordening verleende ontheffingen van kracht blijven.
3.1 De volgende feiten zijn door partijen niet betwist en ook het College gaat hier van uit.
3.2. Op 19 maart 2009 ontvingen verweerders de aanvraag van appellante voor ontheffing van de zondagsluiting voor de winkel aan de Kouvenderstraat 100. Voordien ontvingen verweerders vier ontheffingsaanvragen voor andere winkels. De beslissing op deze aanvragen hielden verweerders aan in afwachting van besluitvorming in de gemeenteraad over wijziging van de bestaande verordening.
3.3. Bij brief van 17 juni 2009 maakte appellante bezwaar tegen het uitblijven van een beslissing op haar aanvraag en dat bezwaar verklaarden verweerders met een besluit van 13 juli 2009 gegrond.
3.4. De voorzieningenrechter wees met zijn uitspraak van 9 juli 2009 (LJN BJ3028) het verzoek van appellante tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
3.5. Op 23 juli 2009 wezen verweerders de aanvraag van appellante af.
4. Verweerders volharden in de afwijzing van de aanvraag van appellante, omdat de geldende verordening geen mogelijkheid (meer) biedt om de gevraagde ontheffing te verlenen. Zij bestrijden dat de per 23 juli 2009 doorgevoerde wetswijziging in strijd is met de Wet of de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
5. In beroep herhaalt appellante dat verweerders niet tijdig op haar aanvraag beslisten. Hadden verweerders tijdig beslist, dan hadden zij de gevraagde ontheffing moeten verlenen. Verder betoogt appellante dat het vervallen van de ontheffingsmogelijkheid per 23 juli 2009 in strijd is met de Wet en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, in ieder geval zolang een overgangsbepaling die leidt tot de honorering van haar aanvraag, ontbreekt. Ook voert zij aan dat verweerders bij de afwijzing van haar aanvraag onvoldoende haar belang, bestaande in verkregen recht op zondagavondopenstelling en omzetderving, in aanmerking namen.
6.1 De Wet staat er niet aan in de weg dat de gemeenteraad afziet van het gebruik van de hem in artikel 3, vierde lid, van de Wet gegeven bevoegdheid. In tegenstelling tot appellante ziet het College geen belemmering in de Wet voor de gemeenteraad om een bestaande ontheffingsmogelijkheid te laten vervallen.
6.2. Het is vaste rechtspraak van het College dat hij aan de wet slechts verbindende kracht kan ontzeggen, indien de wet strijdig is met een wet van hogere rang, of, met respect voor de beoordelingsvrijheid van de wetgever en dus terughoudend toetsend, de wet in strijd is met algemene rechtsbeginselen. Meer in het bijzonder kan dat laatste zich voordoen in het geval van willekeur, in die zin dat de wetgever, in aanmerking genomen de belangen die hem ten tijde van het tot stand brengen van de wet bekend waren of bekend konden zijn, niet in redelijkheid tot de vaststelling kon komen.
6.3. Van willekeur bij het laten vervallen van de bestaande ontheffingsmogelijkheid is geen sprake. De gemeenteraad nam een overgangsbepaling op met respecterende werking voor de verleende ontheffingen. Hij was, anders dan appellante meent, niet gehouden om overgangsrecht te treffen dat de honorering van eerdere ontheffingsaanvragen verzekert.
6.4. Dit alles betekent dat verweerders gehouden waren om op de aanvraag de Winkeltijdenverordening Heerlen 2009 toe te passen. Omdat die niet voorziet in de mogelijkheid de verlangde ontheffing te verlenen, hebben verweerders deze terecht geweigerd, ongeacht of verweerders te laat op de aanvraag van appellante beslisten. De enkele omstandigheid dat de eerder geldende verordening wel een mogelijkheid bood tot ontheffingverlening is onvoldoende voor een beroep op het vertrouwensbeginsel. Voor de afweging van belangen, die appellante voorstaat, biedt de wet geen ruimte en een beroep op het overgangsrecht komt haar niet toe, want haar is geen ontheffing verleend.
6.5. Het beroep slaagt dus niet.
6.6. Voor vergoeding van proceskosten ziet het College geen aanleiding.
3. De beslissing
Het College
• verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. R.C. Stam, mr. C.J. Waterbolk en mr. H.S.J. Albers, in tegenwoordigheid van mr. G.D. Kleijne als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 10 december 2010.
w.g. R.C. Stam w.g. G.D. Kleijne