ECLI:NL:CBB:2010:BO7206

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
10 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10/292
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontheffing van de zondagsluiting voor winkels onder de Winkeltijdenwet

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 10 december 2010 uitspraak gedaan in het kader van de Winkeltijdenwet. De appellant, A, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van de burgemeester en wethouders van Boxtel, die op 23 september 2008 een ontheffing verleenden voor de zondagsluiting van een Albert Heijn-winkel aan de Prins Hendrikstraat. De appellant, die tegenover deze winkel woont, maakte bezwaar tegen deze ontheffing vanwege de verwachte hinder.

De procedure begon op 5 maart 2009 toen de appellant beroep aantekende bij de rechtbank 's-Hertogenbosch tegen het besluit van 27 januari 2009, dat betrekking had op zijn bezwaar tegen het eerdere besluit van 23 september 2008. De rechtbank zond het beroepschrift op 23 maart 2010 door naar het College. Tijdens de zitting op 29 oktober 2010 hebben de verweerders hun standpunten toegelicht.

Het College overwoog dat de Winkeltijdenwet in artikel 2, eerste lid, onder a, een verbod op zondagopenstelling bevat, maar dat de gemeenteraad de bevoegdheid heeft om ontheffingen te verlenen. Het College concludeerde dat de ontheffing van 23 september 2008 inmiddels was uitgewerkt en dat het procesbelang van de appellant was vervallen. Het beroep werd daarom niet-ontvankelijk verklaard, en het College zag geen aanleiding voor vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
AWB 10/292 10 december 2010
12500 Winkeltijdenwet
Uitspraak in de zaak van:
A, te B, appellant,
gemachtigde: mr. drs. C.R. Jansen, van Achmea Rechtsbijstand,
tegen
burgemeester en wethouders van Boxtel, verweerders,
gemachtigde: L. Beekx, werkzaam bij de gemeente Boxtel.
Aan het geding neemt tevens als partij deel
De Jong Retail Management B.V., h.o.d.n. Albert Heijn Boxtel, te Boxtel (Albert Heijn),
Gemachtigde: mr. J. van Vulpen, advocaat te Utrecht.
1. De procedure
Appellant stelde op 5 maart 2009 bij de rechtbank ’s-Hertogenbosch beroep in tegen het besluit van 27 januari 2009, waarbij verweerders beslisten op zijn bezwaar tegen hun besluit van 23 september 2008 . Appellant vulde de beroepsgronden op 2 april 2009 en 19 maart 2010 aan. De rechtbank zond het beroepschrift op 23 maart 2010 aan het College door.
Verweerders voerden verweer en vulden dat met een brief van 10 maart 2010 aan.
Op 29 oktober 2010 vond de zitting plaats, waar verweerders hun standpunten toelichtten.
2. Overwegingen
2.1 De Winkeltijdenwet (hierna: de Wet) bevat in artikel 2, eerste lid, onder a, een verbod om een winkel op zondag geopend te hebben. Het vierde lid van artikel 3 van die wet bepaalt:
"Voorts kan de gemeenteraad bij verordening aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid verlenen op een daartoe strekkende aanvraag (..) ontheffing te verlenen van de in artikel 2, eerste lid, onder a en b, vervatte verboden (..)."
2.2. Artikel 6 van de Verordening Winkeltijden Boxtel 1997 geeft verweerders de bevoegdheid om op aanvraag voor één winkel ontheffing te verlenen van het verbod tot zondagopenstelling.
3.1 De volgende feiten zijn door partijen niet betwist en ook het College gaat hier van uit.
3.2. Op de aanvraag van Albert Heijn verleenden verweerders met hun besluit van 23 september 2008 voor de duur van een jaar ontheffing van de zondagsluiting voor de winkel aan de Prins Hendrikstraat. Appellant woont tegenover deze winkel en maakte bezwaar tegen de ontheffingverlening vanwege de hinder die hij er van verwacht.
3.3. Op 8 september 2009 verleenden verweerders aan Albert Heijn ingaande 23 september 2009 voor de duur van twee jaar een ontheffing van de zondagsluiting voor de winkel aan de Prins Hendrikstraat. Tegen dit besluit is geen rechtsmiddel aangewend, zodat het formele rechtskracht verkreeg.
4. Verweerders volharden in hun besluit van 23 september 2008.
5. Voor zover het betoog van appellante er toe strekt dat haar beroep zich onder toepassing van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht mede uitstrekt tot het besluit van 8 september 2009, slaagt dat niet, omdat dat besluit geen wijziging brengt in het in beroep bestreden besluit.
6.1 Het besluit van 23 september 2008 is uitgewerkt met het verstrijken van de termijn waarvoor ontheffing is verleend. Dat betekent dat het procesbelang van appellante daarmee in beginsel is komen te vervallen. Dat uitgangspunt lijdt weliswaar uitzondering wanneer het belang bij een inhoudelijk oordeel over de rechtmatigheid van die tijdelijke ontheffing kan worden betrokken bij een nieuwe ontheffingsaanvraag (zie de uitspraak van het College van 19 juni 2009, LJN BJ0699), maar dat geldt niet waar appellant naliet op te komen tegen het besluit van 8 september 2009 en dat besluit formele rechtskracht kreeg.
6.2. Het beroep is daarom niet-ontvankelijk.
6.3. Voor vergoeding van proceskosten ziet het College geen aanleiding.
3. De beslissing
Het College
• verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Aldus gewezen door mr. R.C. Stam, mr. C.J. Waterbolk en mr. H.S.J. Albers, in tegenwoordigheid van mr. G.D. Kleijne als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 10 december 2010.
w.g. R.C. Stam w.g. G.D. Kleijne