5. De beoordeling van het geschil
5.1 Het beroep richt zich tegen het besluit van verweerster van 9 juni 2008, waarbij de bezwaren van appellante tegen de tariefbeschikkingen van 9 november 2007 en 19 december 2007 ongegrond zijn verklaard en tevens is besloten de tariefbeschikking van 19 oktober 2007 in te trekken. Naar het oordeel van het College maakt deze intrekking deel uit van het besluit op bezwaar, nu verweerster daarmee, zij het onduidelijk geformu-leerd, aangeeft dat zij de tariefbeschikking van 9 november 2007 - waarbij materieel de tariefbeschikking van 19 oktober 2007 reeds was ingetrokken - na heroverweging in bezwaar handhaaft.
Het geschil betreft, inhoudelijk, de vraag of verweerster rechtens terug kon komen van de tariefbeschikking van 19 oktober 2007, waarbij aan appellante extra middelen verpleeghuiszorg op basis van beleidsregel CA-206 zijn toegekend ten bedrage van € 643.313.
5.2 Uitgangspunt bij de beoordeling is dat de Awb, noch de Wet marktordening gezondheidszorg uitdrukkelijke bepalingen bevat ten aanzien van de bevoegdheid van verweerster tot wijziging of intrekking van beleidsregels en tariefbeschikkingen. Dit betekent echter niet dat aan verweerster geen bevoegdheid toekomt beleidsregels of tarief-beschikkingen te wijzigen of in te trekken. Deze bevoegdheid ligt immers besloten in de bevoegdheid om een beleidsregel vast te stellen en een tariefbeschikking te nemen. Het standpunt van appellante dat er geen wettelijke basis bestaat voor de intrekking en wijziging van de oorspronkelijke beleidsregel en tariefbeschikking wordt daarom verworpen.
5.3 In het onderhavige geval acht het College de intrekking en wijziging van de eerste tariefbeschikking van 19 oktober 2007 ten nadele van appellante in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel. Daartoe wordt het volgende overwogen. Het gaat in dit geval om een tariefbeschikking waarmee in de rekenstaat van appellante voor het jaar 2007 extra middelen zijn toegekend. De tariefbeschikking behoefde geen nadere uitvoering en was in zoverre definitief. Appellante behoefde er ook niet op bedacht te zijn dat deze beschikking ten gevolge van bezwaren van derden kon worden aangetast. Niet in geschil is voorts dat beleidsregel CA-206 tot stand is gekomen na langdurige studies en consultaties. Appellante behoefde ook in dit opzicht niet te twijfelen aan de juistheid van de tariefbeschikking. In geschil is evenmin dat in de oorspronkelijke tariefbeschikking aan appellante geen (extra) middelen werden toegekend waarop zij in redelijkheid geen aanspraak kon maken. De oorspronkelijke tariefbeschikking was daarom, ook achteraf bezien, ten opzichte van appellante niet onjuist. Aanleiding voor de intrekking en wijziging van de beleidsregel en tariefbeschikking was (uitsluitend) een wijziging in het beleidsinzicht van verweerster. Verweerster heeft geen stukken overgelegd waarin de door haar gestelde knelpunten in de praktijk nader worden geanalyseerd. Verweerster is - naar zij stelt - op grond van signalen uit het veld, waarvan de herkomst en inhoud in het geheel niet inzichtelijk zijn gemaakt, binnen een tijdsbestek van enkele weken overgegaan tot een wijziging van haar beleid. Het College stelt voorts vast dat deze beleidswijziging niet is voorafgegaan door enige vorm van consultatie, waarbij appellante en andere instellingen aan wie reeds extra middelen waren toegekend hun visie konden geven op de door verweerster gestelde knelpunten en de wijze waarop verweerster voornemens was deze knelpunten op te lossen. Ten slotte is van belang dat de beleidswijziging - ook indien ervan wordt uitgegaan dat hiervoor in zijn algemeenheid goede redenen waren - voor appellante een aanzienlijke verlaging van de toegekende extra middelen betekende. In deze omstandigheden verzet het rechtszekerheids-beginsel zich er naar het oordeel van het College tegen dat verweerster ten nadele van appellante terugkomt op de in de tariefbeschikking van 19 oktober 2007 aan appellante onvoorwaardelijk toegekende extra middelen. De vraag of appellante, zoals zij stelt maar door verweerster wordt betwist, op grond van de (verwachtingen ten aanzien van de) oorspronkelijke beleidsregel en tariefbeschikking reeds bepaalde bestedingen had gedaan, behoeft in deze omstandigheden niet meer aan de orde te komen. De omstandigheid, dat verweerster de betrokkenen, waaronder appellante, bij circulaire van 6 november 2007 heeft ingelicht dat de oorspronkelijke tariefbeschikking zou worden gecorrigeerd en dat ActiZ op 19 oktober 2007 het hiervoor genoemde e-mailbericht had doen uitgaan, doet aan het oordeel dat de intrekking en wijziging van de tariefbeschikking in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel niet af.
5.4 Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit van 9 juni 2008 zal worden vernietigd. Het College kan zelf in de zaak voorzien en zal de tariefbeschikkingen van 9 november 2007 en 19 december 2007 herroepen. Deze beslissing leidt er toe dat de oorspronkelijke tariefbeschikking van 19 oktober 2007 herleeft.
5.5 Hetgeen overigens door partijen is aangevoerd behoeft na het voorgaande geen bespreking meer.
5.6 Het College acht termen aanwezig verweerster met toepassing van artikel 8:75 Awb te veroordelen in de door appellante in bezwaar en beroep gemaakte proceskosten. Deze worden op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 1.288,-- voor wat betreft de kosten van door een derde beroepsmatig verleende bijstand (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen bij de hoorzitting, 1 punt voor het indienen van een beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting van het College, met een waarde per punt van € 322,-- en gewichtsfactor 1).