2. De beoordeling van het geschil
2.1 Verweerder heeft de aanvraag van appellant om bedrijfstoeslag op grond van de Regeling voor het jaar 2008 afgewezen. Bij het bestreden besluit is het bezwaar van appellant hiertegen ongegrond verklaard. Verweerder heeft hiertoe overwogen dat appellant, gelet op de artikelen 11, tweede lid, 12, eerste lid, en 21, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 796/2004, tot uiterlijk 15 mei 2008 de mogelijkheid had om een Gecombineerde opgave met de daarbij behorende stukken in te dienen teneinde aanspraak te maken op uitbetaling van zijn toeslagrechten. Vanaf die datum geldt een kortingsperiode tot en met 9 juni 2008.
Verweerder heeft de Gecombineerde opgave 2008 van appellant ontvangen op 30 mei 2008, zonder de voor de beoordeling van de aanvraag benodigde bedrijfskaart en het overzicht gewaspercelen. Deze gegevens zijn pas op 24 oktober 2008 ontvangen, en konden derhalve niet meer worden meegenomen bij de beoordeling van de verzamelaanvraag. De aanvraag bevatte dan ook onvoldoende gegevens om te kunnen bepalen of appellant voldeed aan de voorwaarden voor uitbetaling van de bedrijfstoeslag 2008. Daarom moest de aanvraag om bedrijfstoeslag worden afgewezen.
De vraag of er sprake is van een kennelijke fout in de zin van artikel 19 van Verordening (EG) nr. 796/2004 is alleen aan de orde wanneer er tijdig een volledige verzamelaanvraag is ingediend. Dat was hier niet het geval. Weliswaar is aan appellant bij brief van 18 oktober 2008 een formulier gestuurd waarmee hij de Gecombineerd opgave kon corrigeren, maar appellant kon daaraan niet de gerechtvaardigde verwachting ontlenen dat de aanvraag om bedrijfstoeslag toch nog kon worden ingewilligd.
2.2 Appellant heeft in beroep primair aangevoerd dat sprake is van een kennelijke fout als bedoeld in artikel 19 van Verordening (EG) nr. 796/2004 die te allen tijde kan worden gecorrigeerd. Aangezien appellant bij vraag 7A van de Gecombineerde opgave heeft vermeld dat hij zijn toeslagrechten wilde laten uitbetalen, terwijl hij op het overzicht gewaspercelen niets heeft ingevuld, is duidelijk sprake van een tegenstrijdigheid die volgens het werkdocument van de Europese Commissie met kenmerk AGR 49533/2002 als kennelijke fout kan worden beschouwd. Subsidiair stelt appellant dat verweerder door de brief van 18 oktober 2008 bij hem het vertrouwen heeft gewekt dat correctie van de aanvraag nog mogelijk was. Verder was al ten tijde van verweerders primaire besluit duidelijk dat een aanvraag was ingediend, maar dat het overzicht gewaspercelen niet was ingevuld. Vaststelling van bedrijfstoeslag had kunnen plaatsvinden op grond van een kennelijke fout.
2.3 Het College overweegt dat Verordening (EG) nr. 796/2004 van de Commissie onder meer voorschriften bevat met betrekking tot de inhoud van de verzamelaanvraag, die onderdeel uitmaakt van de Gecombineerde opgave. Deze aanvraag moet volgens artikel 12, eerste lid, aanhef en onder d, van de Verordening alle gegevens bevatten die nodig zijn om te bepalen of aanspraak op de steun kan worden gemaakt, en in het bijzonder de voor de identificatie van alle percelen landbouwgrond van het bedrijf benodigde gegevens, zoals de oppervlakte van deze percelen, de ligging ervan en het grondgebruik op die percelen. Volgens het derde lid van artikel 12, voor zover thans van belang, worden op het grafische materiaal dat aan de landbouwer wordt bezorgd, de grenzen en de unieke identificatie van de referentiepercelen aangegeven en geeft de landbouwer daarop de ligging van elk perceel landbouwgrond aan.
2.4 Naar het oordeel van het College brengt een zorgvuldige voorbereiding van een beslissing op een aanvraag om bedrijfstoeslag met zich dat verweerder, indien niet alle voor de beoordeling van de aanvraag benodigde gegevens zijn bijgevoegd, de aanvrager tijdig in de gelegenheid stelt om die gegevens alsnog binnen een redelijke termijn te verstrekken. Dit oordeel ligt in lijn met hetgeen de wetgever tot uitgangspunt heeft genomen bij de totstandkoming van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). In dat artikel is geregeld dat een bestuursorgaan kan besluiten een ongenoegzame aanvraag niet te behandelen, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen. In de Memorie van Toelichting (Kamerstukken II 1988-1989, 21 221, nr. 3, blz. 91) is gesteld dat deze bepaling aansluit bij de jurisprudentie. Daarbij zijn ter illustratie twee concrete uitspraken van de voormalige Afdeling rechtspraak van de Raad van State genoemd, waarin is geoordeeld dat een zorgvuldige voorbereiding van een beslissing op een aanvraag voor een bouwvergunning met zich brengt dat de aanvrager, nu niet alle voor een beoordeling van de aanvraag noodzakelijk geachte tekeningen e.d. waren overgelegd, in de gelegenheid diende te worden gesteld om de bescheiden binnen een redelijke termijn te completeren. Dit wijst erop dat de wetgever heeft aangenomen dat de in het eerste lid van artikel 4:5 Awb neergelegde eis dat de aanvrager door het bestuursorgaan in de gelegenheid moet zijn gesteld om een onvolledige aanvraag aan te vullen zich in het algemeen, buiten de context van de in dat artikel geregelde wijze van vereenvoudigde afdoening van een aanvraag, reeds in de rechtspraak had afgetekend als uitvloeisel van het zorgvuldigheidsbeginsel.
Vast staat dat de door verweerder op 30 mei 2008 ontvangen Gecombineerde opgave 2008 in het licht van artikel 12 van Verordening (EG) nr. 796/2004 geen volledige aanvraag om vaststelling van bedrijfstoeslag bevatte. Bij die aanvraag ontbraken immers enkele voor de vaststelling van de aanspraak op bedrijfstoeslag essentiële gegevens, te weten het overzicht gewaspercelen waarop staat aangegeven welke percelen appellant in gebruik heeft, welk gewas erop staat en welke oppervlakte voor de toeslagrechten geldt, alsmede de bedrijfskaarten met daarop de exacte ligging van de percelen die appellant voor de uitbetaling van zijn toeslagrechten wenste te benutten. Verweerder kon de aanvraag zonder deze gegevens niet beoordelen.
2.5 Nu de aanvraag niet voldeed aan hetgeen daaromtrent in Verordening (EG) 796/2004 is voorgeschreven, had verweerder naar het oordeel van het College bij de ontvangst van die aanvraag aanleiding moeten zien om appellant in de gelegenheid te stellen de ontbrekende gegevens alsnog aan te leveren. In de enkele omstandigheid dat voor de indiening van de verzamelaanvraag strikte termijnen gelden, en dat in dit geval bovendien na ontvangst van de aanvraag nog maar een betrekkelijk korte periode resteerde tot 9 juni 2008, na welke datum de aanvraag ingevolge artikel 21, eerste lid, laatste volzin van Verordening (EG) nr. 796/2004 zou moeten worden afgewezen, ziet het College geen grond voor de conclusie dat verweerder appellant vorengenoemde herstelmogelijkheid niet had hoeven bieden. Door op de aanvraag te beslissen zonder appellant eerst de gelegenheid te hebben geboden om de aanvraag te completeren heeft verweerder gehandeld in strijd met het in artikel 3:2 Awb neergelegde zorgvuldigheidsbeginsel. Hieruit volgt dat het beroep gegrond is en dat het bestreden besluit dient te worden vernietigd.
2.6 Deze gevolgtrekking kan er evenwel niet toe leiden dat appellant alsnog in aanmerking komt voor bedrijfstoeslag. Uit de van toepassing zijnde bepalingen van Verordening (EG) nr. 796/2004, te weten artikel 11, tweede lid, in verbinding met artikel 21, eerste lid, volgt immers dat de verzamelaanvraag uiterlijk op 15 mei moest worden ingediend. Na het verstrijken van die datum moest, behoudens overmacht en uitzonderlijke omstandigheden, waarvan in dit geval niet is gebleken, een verlaging van 1% per werkdag worden toegepast op de bedragen waarop de landbouwer recht zou hebben gehad als de aanvraag tijdig was ingediend. Bij een termijnoverschrijding van meer dan 25 kalenderdagen wordt de aanvraag afgewezen, zo is voorgeschreven in de laatste volzin van artikel 21, eerste lid. De Europese regelgeving liet verweerder derhalve geen ruimte om de aanvraag (gedeeltelijk) in te willigen nadat de kortingsperiode was verstreken.
Het College ziet hierin aanleiding om de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand te laten.
2.7 Het College ziet aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75 Awb te veroordelen in de proceskosten van appellant. Deze kosten worden op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht berekend op € 644,--, waarbij 1 punt wordt toegekend voor het beroepschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting in een zaak van gemiddeld gewicht; wegingsfactor 1.