3. Het bestreden besluit en het nadere standpunt van verweerster
Bij het bestreden besluit heeft verweerster het bezwaar van appellant ongegrond verklaard. Daartoe heeft verweerster – samengevat – het volgende overwogen.
Aangezien de werkgroep Monitoring geen berekeningen heeft kunnen overleggen over de invloed van het preferentiebeleid op de resterende bonussen en kortingen in de markt, en ondertussen de resultaten van het onderzoek naar de praktijkkosten en inkoopvoordelen van apotheekhoudenden van D bekend zijn geworden, heeft verweerster bij de heroverweging in bezwaar besloten van de gegevens van D gebruik te maken. Hierin is berekend wat de invloed is van het preferentiebeleid van verzekeraars op de bedrijfsvoering van apothekers. Hieruit blijkt dat de inkoopvoordelen aanzienlijk zijn gedaald maar dat gemiddeld sprake is van een aanzienlijke overwinst. Verweerster heeft geconstateerd dat het overgrote deel van de standaard apotheken in staat is zich het norminkomen te verwerven. Er is dan ook geen grond voor verhoging van de receptregelvergoeding. De kwantitatieve gevolgen van het preferentiebeleid in 2008 zullen in kaart worden gebracht via een vervolgonderzoek in het eerste half jaar van 2009. Als daartoe aanleiding is zal verweerster een verrekening uitvoeren bij de tarieven per 1 juli 2009. Aldus is een zorgvuldige besluitvorming gegarandeerd.
Onbetwist is dat de bestreden tariefbeschikking conform de geldende beleidsregels is vastgesteld. Nagegaan dient te worden of wegens bijzondere omstandigheden van toepassing van de beleidsregel zou moeten worden afgeweken. Verweerster meent dat de toepassing van de beleidsregels geen onevenredige gevolgen heeft in het licht van de met het beleid beoogde doelen. De omstandigheid dat sinds 1 juli 2008 sprake is van een wijziging van de marktsituatie leidt er niet toe dat toepassing van de beleidsregels een onevenredig effect heeft, zoals blijkt uit bovengenoemde gegevens. Appellant heeft geen concrete gegevens overgelegd waaruit het tegendeel blijkt.
De tariefbeschikking is niet in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur en vormt geen onrechtmatige overheidsdaad. Nu het primaire besluit niet wordt herroepen bestaat voor het toekennen van een schadevergoeding geen aanleiding.
In het verweerschrift heeft verweerster - samengevat - het volgende aangevoerd.
Verweerster heeft zich in haar beslissing op bezwaar niet rechtstreeks gebaseerd op de rapporten van D, maar vooral op de naar aanleiding van de bevindingen van D verrichte extrapolatie voor 2008 en 2009, beschreven in hoofdstuk 4 van het Eindrapport van de NZa. Het bezwaar van appellant dat blijkens de onderzoeksresultaten van D de effecten van het preferentiebeleid nog niet goed zijn in te schatten kan dan ook niet slagen.
Tarieven dienen ter dekking van redelijk te achten kosten, niet ter dekking van winstvermindering. Dat een redelijk, redelijke kosten dekkend, tarief niet tegelijkertijd kan bestaan met een systeem waarin sprake is van aanzienlijke inkoopvoordelen, is evident.
Het door appellant gevorderde tarief acht verweerster in de huidige omstandigheden rechtstreeks in strijd met het doel van de Wmg, te weten het bijdragen aan beheerste kostenontwikkeling en gereguleerde marktwerking. Een kostendekkend tarief samen met behoud van inkoopvoordelen verdraagt zich niet alleen niet met de Wmg, het is ook vanuit de consument/verzekerde gezien onredelijk en onacceptabel.
De Wmg staat er niet aan in de weg rekening te houden met de feitelijke kosten indien de werkelijke inkoopkosten aanmerkelijk lager zijn dan de formele prijs. Ook in 2008 waren de voordelen op de inkoopprijs zodanig dat ze méér dan compenserend zijn voor de tekorten op de praktijkkosten. De inkoopvoordelen leveren de apotheekhoudenden dus nog steeds netto voordelen op. Dat sprake is van voldoende inkoopvoordelen blijkt uit de door de NZa uitgevoerde extrapolatie over 2008/2009.
De stelling van appellant dat zijn netto resultaat tenminste € 200.000 daalt, is niet onderbouwd en derhalve oncontroleerbaar. Bovendien gaat het er bij de beoordeling van de rechtmatigheid van de tariefbeschikking niet om of appellant de door hem beoogde winstmarge haalt, maar of de continuïteit van de zorg voor patiënten in gevaar komt. Dat laatste is gesteld noch gebleken.
De berekeningen van appellant zelf laten een positief exploitatieoverschot zien. Voorts heeft appellant in zijn berekeningen geen onderscheid gemaakt tussen Wmg- en buiten-Wmg-activiteiten, welk onderscheid wel van belang is.
Er is geen grond voor schadeloosstelling. Ten eerste is geen sprake van een te laag tarief. Ten tweede is het doel van het tarief niet om apotheekhoudenden financiële bescherming te bieden.
Van onteigening is geen sprake. Het vaststellen van een tarief dat de apotheekhoudende in rekening kan brengen voor door hem verrichte prestaties heeft met onteigening niets van doen. De door appellant gestelde gevolgen van de tariefbeschikking zijn niet aannemelijk gemaakt.