2. De beoordeling van het geschil
2.1 Ingevolge artikel 46, tweede lid, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 kunnen toeslagrechten worden overgedragen door verkoop of elke andere vorm van definitieve overdracht met of zonder grond. Verhuur of soortgelijke transacties zijn daarentegen slechts toegestaan, indien de overdracht van de toeslagrechten gepaard gaat met de overdracht van een overeenkomstig aantal subsidiabele hectaren.
Behalve in geval van overmacht of uitzonderlijke omstandigheden als bedoeld in artikel 40, vierde lid, mag een landbouwer zijn toeslagrechten zonder grond alleen overdragen als hij, in de zin van artikel 44, ten minste 80% van zijn toeslagrechten gedurende ten minste een kalenderjaar heeft gebruikt, dan wel nadat hij alle toeslagrechten die hij gedurende het eerste jaar van toepassing van de bedrijfstoeslagregeling niet heeft gebruikt, vrijwillig heeft afgestaan aan de nationale reserve.
Artikel 2, onder i, van Verordening (EG) nr. 795/2004 bepaalt dat onder "overdracht, verkoop of verhuur van toeslagrechten met grond" moet worden verstaan: de verkoop of verhuur van toeslagrechten met, respectievelijk, de verkoop of verhuur van een overeenkomstig aantal hectaren subsidiabele grond in de zin van artikel 44, tweede lid, van Verordening (EG) nr. 1782/2003, die de cedent in bezit heeft.
Op grond van artikel 22, eerste lid, van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006 geschiedt overdracht van toeslagrechten met in achtneming van artikel 46 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 en de artikelen 25 tot en met 27 van Verordening (EG) 795/2004.
2.2 In het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren van appellant ongegrond verklaard. Verweerder stelt zich hierbij op het standpunt dat – nu appellant niet voldoet aan de 80%-regel en geen toeslagrechten heeft afgestaan aan de nationale reserve – hij ingevolge artikel 46, tweede lid, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 slechts toeslagrechten met grond kan overdragen. Gelet op artikel 2, onder i, van Verordening (EG) nr. 795/2004 gaat het hierbij om een overdracht van toeslagrechten in combinatie met de verkoop of verhuur van grond, en valt de door appellant aangegeven overdracht van het gebruik van grond hier niet onder.
Voor de door appellant aangegeven overdracht van 5,65 toeslagrechten met grond (het College begrijpt uit de gedingstukken dat dit aantal 5,97 dient te zijn) geldt dat hij hiervoor zelf geen grond heeft overgedragen. Dit was ook niet mogelijk omdat appellant als pachter van de opgegeven grond niet de bevoegdheid had om deze te verkopen of te verhuren. Verweerder diende derhalve de registratie van deze overdracht te weigeren.
Voor de gemelde overdracht van 43,45 toeslagrechten met grond geldt dat appellant hiervoor slechts 14,60 ha grond zelf in eigendom had en heeft overgedragen, zodat verweerder ook slechts de overdracht van 14,60 toeslagrechten kon registreren. 2.3 Appellant voert ter onderbouwing van zijn beroep, samengevat weergegeven, aan dat niet de Verordening bepalend is voor de vraag of zijn overdrachten geregistreerd dienden te worden door verweerder, maar hetgeen hierover in de "Brochure bedrijfstoeslag 2008" van verweerder staat vermeld. Appellant mocht vertrouwen op de tekst in deze brochure en hierin staat dat er "overdracht" van grond dient plaats te vinden. Nergens in de tekst wordt gesproken over verkoop van grond. Overdracht van het gebruik van grond, hetgeen appellant heeft gedaan, wordt hierin bovendien niet uitgesloten. Appellant heeft derhalve voldaan aan de voorwaarde voor overdracht van toeslagrechten met grond, zodat verweerder de betreffende meldingen van appellant van de overdracht van zijn toeslagrechten met grond ten onrechte niet heeft geregistreerd.
2.4 Het College overweegt als volgt. Niet in geschil is dat appellant in 2006 noch 2007 heeft voldaan aan de aan overdracht van toeslagrechten zonder grond gestelde voorwaarde, dat hij 80% van zijn toeslagrechten gedurende ten minste een kalenderjaar heeft gebruikt dan wel dat de niet gebruikte toeslagrechten door hem zijn overgedragen aan de nationale reserve. Vast staat derhalve dat appellant ten tijde van belang zijn toeslagrechten slechts met grond kon overdragen.
Evenmin in geschil is dat verweerder artikel 46, tweede lid, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 juncto artikel 2, onder i, van Verordening (EG) nr. 795/2004 juist heeft toegepast in het bestreden besluit. Dit is ook naar het oordeel van het College het geval.
2.5 Hetgeen partijen verdeeld houdt, is de vraag of appellant in weerwil van genoemde artikelen op basis van de tekst van de Brochure bedrijfstoeslag 2008 er op mocht vertrouwen dat verweerder de door appellant opgegeven overdrachten van zijn toeslagrechten met grond zou registreren.
Appellants betoog hieromtrent kan naar het oordeel van het College niet slagen. In de eerste plaats deelt het College appellants standpunt niet dat in de Brochure niet wordt uitgegaan van verkoop van grond, maar slechts van overdracht van grond. De door appellant in het beroepschrift aangehaalde passage uit de Brochure begint immers reeds met: "als u toeslagrechten wilt verkopen met grond erbij (...)". Dit kan redelijkerwijs niet anders worden opgevat dan als een verkoop van toeslagrechten met daarbij de verkoop van grond.
Dat appellant met de overdracht van het gebruik van grond aan de voorwaarden voor overdracht van toeslagrechten met grond voldoet, blijkt evenmin uit de overige door appellant aangehaalde passages van de Brochure.
Het College is afgezien hiervan van oordeel dat appellant geen rechten kan ontlenen aan een door hem aan de tekst van de Brochure gegeven, taalkundig weinig voor de hand liggende, interpretatie, die afwijkt van hetgeen in de regelgeving zelf vermeld staat.
2.6 Het voorgaande leidt tot de conclusie dat verweerder de registratie van de onderhavige overdrachten van toeslagrechten terecht heeft geweigerd en dat het beroep ongegrond dient te worden verklaard. Voor een proceskostenvergoeding op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht ziet het College geen aanleiding.