ECLI:NL:CBB:2010:BO1049

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
29 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/313
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit Minister van Landbouw inzake bedrijfstoeslag GLB-inkomenssteun 2006

In deze zaak hebben appellanten, A B.V., B B.V. en C B.V., beroep ingesteld tegen een besluit van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, dat betrekking heeft op de vaststelling van hun bedrijfstoeslag op grond van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006. Het beroep is ingediend op 25 februari 2009, naar aanleiding van een besluit van 3 februari 2009, waarin het bezwaar van appellanten tegen een eerder besluit van 17 december 2008 werd afgewezen. Dit eerdere besluit had de bedrijfstoeslag voor 2008 vastgesteld op € 130.832,05.

Appellanten voerden aan dat er sprake was van een kennelijke fout in hun aanvraag, omdat de ondergrens van perceel 5 onjuist was ingetekend op de bedrijfskaart. Hierdoor zou de ingetekende oppervlakte van 36,22 hectare niet overeenkomen met de werkelijke oppervlakte van 47,25 hectare, zoals vermeld in de gewaspercelenlijst. Daarnaast stelden zij dat de opgelegde extra korting als een strafrechtelijke sanctie moest worden beschouwd, wat in strijd zou zijn met de onschuldpresumptie van het EVRM.

De Minister stelde echter dat er geen sprake was van een kennelijke fout, omdat de aanvraag niet duidelijk tegenstrijdig was. Het College van Beroep voor het bedrijfsleven oordeelde dat de Minister de aanvraag zorgvuldig had beoordeeld en dat de sanctie die was opgelegd conform de Europese regelgeving was. Het College volgde de argumentatie van de Minister en concludeerde dat de opgelegde sanctie niet als strafrechtelijk kon worden beschouwd. Het beroep van appellanten werd ongegrond verklaard, en het College zag geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
AWB 09/313 29 september 2010
5101 Regeling GLB-inkomenssteun 2006
Uitspraak in de zaak van:
A B.V., B B.V. en C B.V., te D, appellanten,
gemachtigde: mr. N.E. Koelemaij, advocaat te Assen,
tegen
de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,
gemachtigde: drs. M. Star, werkzaam bij verweerders Dienst Regelingen.
1. Het procesverloop
Appellanten hebben bij brief van 25 februari 2009, per fax bij het College binnengekomen op dezelfde datum, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 3 februari 2009.
Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar van appellanten tegen een besluit van 17 december 2008, waarbij verweerder de aan appellanten toekomende bedrijfstoeslag op grond van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006 (hierna: de Regeling) voor het jaar 2008 heeft vastgesteld.
Appellanten hebben bij brief van 2 april 2009 de beroepsgronden aangevuld.
Bij brief van 6 mei 2009 heeft verweerder een verweerschrift ingediend en de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.
Op 18 augustus 2010 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad. Namens appellante was aanwezig E, bijgestaan door mr. P. van Mombergen, kantoorgenoot van mr. N.E. Koelemaij. Het standpunt van verweerder is toegelicht door de gemachtigde.
2. De beoordeling van het geschil
2.1 Bij besluit van 17 december 2008 heeft verweerder de bedrijfstoeslag van appellanten voor 2008 vastgesteld op € 130.832,05. Bij het bestreden besluit is het bezwaar van appellanten tegen dit besluit ongegrond verklaard.
2.2 Appellanten hebben, samengevat weergegeven, het volgende tegen het bestreden besluit aangevoerd. Zij hebben in hun aanvraag om uitbetaling van bedrijfstoeslag een kennelijke fout in de zin van artikel 19 van Verordening (EG) nr. 796/2004 gemaakt door op de bedrijfskaart de ondergrens van perceel 5 onjuist in te tekenen. De ondergrens van perceel 5 grenst in werkelijkheid aan de bovengrenzen van de percelen 3 en 4. Op de kaart is de ondergrens van perceel 5 te hoog ingetekend waardoor deze niet aansluit op de grenzen van de percelen 3 en 4. Daardoor is de ingetekende oppervlakte 36,22 hectare groot, terwijl de werkelijke oppervlakte, zoals aangegeven op het Overzicht gewaspercelen, behorend tot de Gecombineerde opgave 2008, 47,25 hectare bedraagt. Het is duidelijk dat hier sprake is van een kennelijke fout, nu de in de aanvraag aangegeven oppervlakte in tegenspraak is met de op de kaart ingetekende oppervlakte.
Verder stellen appellanten dat de hen opgelegde extra korting moet worden beschouwd als een strafrechtelijke sanctie in de zin van artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), en dat verweerder, door appellanten ten onrechte te verwijten dat zij teveel hectaren hebben opgegeven, de in dit artikel besloten onschuldpresumptie heeft geschonden.
2.3 Verweerder stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van een kennelijke fout, omdat bij summier onderzoek niet duidelijk was dat er een tegenstrijdigheid in de aanvraag zit. Verweerder kon niet aan de hand van het overzicht gewaspercelen en de bedrijfskaarten op basis van een summier onderzoek van de aanvraag van appellanten ontdekken dat de ingetekende oppervlakte niet overeenkomt met de opgegeven oppervlakte. Deze tegenstrijdigheid is pas na de administratieve controle aan het licht gekomen. Dit kan niet leiden tot het erkennen van een kennelijke fout. Verweerder heeft appellanten niet gehoord op hun bezwaar, omdat reeds uit de bezwaren van appellanten kon worden afgeleid dat geen sprake was van een kennelijke fout en dat het bezwaar ongegrond zou worden verklaard. Er is geen sprake van een schending van het evenredigheidsbeginsel, omdat toepassing van de aan appellanten opgelegde sanctie dwingend wordt voorgeschreven door artikel 51 van Verordening (EG) nr. 796/2004. Wat betreft het beroep op de onschuldpresumptie van artikel 6 EVRM verwijst verweerder naar het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna aan te duiden als het Hof) van 18 november 1987 in zaak 137/85 (Maizena), Jur. 1987 bladzijde 4587, waarin door het Hof is geoordeeld dat de door verordeningen betreffende het gemeenschappelijk landbouwbeleid uitgevaardigde sancties niet van strafrechtelijke aard zijn. Verweerder meent dat dit ook geldt voor de korting van artikel 51 van Verordening (EG) nr. 796/2004, en dat artikel 6 EVRM daarop niet van toepassing is.
2.4 Het College overweegt dat de Europese Commissie met betrekking tot de vraag wanneer een kennelijke fout als zodanig erkend moet worden een Werkdocument heeft uitgebracht. Dit document, met het kenmerk AGR 49533/2002, wordt door verweerder gehanteerd bij de beoordeling van verzoeken om na de uiterste indieningstermijn nog wijzigingen in een aanvraag te mogen aanbrengen. In vaste jurisprudentie heeft het College deze benadering aanvaardbaar geoordeeld.
In het document wordt als beginsel geformuleerd dat de beslissing of het al dan niet om een kennelijke fout gaat afhankelijk is van alle feiten en omstandigheden in elk individueel geval. Daarom moet elk geval afzonderlijk worden onderzocht. Belangrijkste invalshoek daarbij is (het gebrek aan) samenhang tussen de in de aanvraag opgenomen gegevens.
Voor de Commissie is, blijkens het document, voorts van groot belang dat vastgesteld wordt dat een fout onopzettelijk gemaakt is, dat de landbouwer te goeder trouw gehandeld heeft en dat ieder gevaar van bedrog wordt uitgesloten.
Het College heeft het Werkdocument in eerdere jurisprudentie aldus uitgelegd en samengevat, dat van een kennelijke fout over het algemeen alleen kan worden gesproken indien verweerder bij een summier onderzoek bij ontvangst van de aanvraag had kunnen vaststellen dat de aanvraag waarschijnlijk geen goede weergave was van hetgeen de aanvrager beoogde aan te vragen.
Verweerder heeft op basis van het Werkdocument voor zichzelf als criterium geformuleerd dat slechts dan een kennelijke fout erkend kan worden, als sprake is van een tegenstrijdigheid in de aanvraag die wijst op een vergissing, terwijl het redelijkerwijs uitgesloten is dat de aanvraag conform de bedoeling van de aanvrager is ingevuld.
Ter beantwoording ligt dan de vraag voor of het voor 47,25 ha opgeven van perceel 5 en het op de bedrijfskaart intekenen daarvan voor slechts 36,22 ha een kennelijke fout oplevert, die ingevolge artikel 19 van Verordening (EG) nr. 796/2004 te allen tijde mag worden gecorrigeerd. Naar het oordeel van het College is het verschil tussen de ingetekende en de opgegeven oppervlakte niet zo buitensporig dat verweerder in een oogopslag kon zien dat sprake was van een tegenstrijdige ingevulde aanvraag. Dat betekent dat niet kan worden staande gehouden dat met een summier onderzoek na ontvangst van de aanvraag kon worden vastgesteld dat de aanvraag blijkbaar geen goede weergave was van hetgeen de aanvragers beoogden, zodat reeds om die reden geen sprake is van een kennelijke fout. Gegeven dit oordeel kan naar het oordeel van het College niet worden gezegd dat het bestreden besluit niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid of genomen, dan wel dat dit besluit niet kan worden gedragen door de motivering die eraan ten grondslag is gelegd, zoals door appellanten is betoogd.
2.5 Appellanten hebben niet aannemelijk gemaakt dat verweerder zijn bevoegdheid tot het nemen van het bestreden besluit, voor zover daarbij de oppervlakte van perceel 5 is gecorrigeerd en een sanctie is opgelegd, heeft gebruikt voor een ander doel dan waarvoor die bevoegdheid is verleend.
2.6 Met betrekking tot het betoog van appellanten dat de opgelegde sanctie onevenredig zwaar is overweegt het College als volgt.
Verweerder heeft op correcte wijze vastgesteld dat de niet aanvaarde oppervlakte van 11,03 ha 3,69% bedraagt van de geconstateerde oppervlakte. Dit is meer dan 3%. Verweerder was derhalve gehouden de sanctie op te leggen die artikel 51, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 796/2004 voorschrijft.
Verweerder is gebonden aan het sanctiestelsel zoals neergelegd in de Europese verordeningen en is niet bevoegd hiervan af te wijken, ook niet op grond van artikel 3:4 Awb. Het gedifferentieerde sanctiestelsel kan mede gelet op het arrest van het Hof van 17 juli 1997 in zaak C-354/95 (National Farmers Union), niet in strijd geacht worden met het evenredigheidsbeginsel.
2.7 Het Hof heeft in een aantal arresten over de strafrechtelijke aard van door verordeningen betreffende het gemeenschappelijk landbouwbeleid uitgevaardigde sancties, geoordeeld dat dergelijke sancties niet van strafrechtelijke aard zijn (zie het arrest van 18 november 1987 in de zaak 137/85 (Maïzena), Jur. bladzijde 4587, het arrest van 27 oktober 1992 in de zaak C-240/90, Jur. bladzijde I-5383 en het arrest van 11 juli 2002 in de zaak C-210/00 (Käserei Champignon Hofmeister), Jur. 2002 bladzijde I-6453). In het licht van deze jurisprudentie ziet het College geen grond voor het oordeel dat de aan appellanten opgelegde sanctie van artikel 51, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 796/2004 als strafrechtelijk van aard moet worden beschouwd. Het College volgt appellanten derhalve niet in hun stelling dat verweerder heeft gehandeld in strijd met de onschuldpresumptie, zoals neergelegd in artikel 6, tweede lid, EVRM.
2.8 Verweerder heeft zich, gelet op de inhoud van het bezwaarschrift van appellanten, op het standpunt kunnen stellen dat er redelijkerwijs geen twijfel mogelijk was over de feiten en dat de toepasselijke regelgeving geen ruimte bood om het beroep van appellanten op een kennelijke fout en hun overige bezwaren te honoreren. Verweerder heeft derhalve terecht op grond van artikel 7:3 Awb afgezien van het horen van appellanten.
2.9 Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het beroep ongegrond dient te worden verklaard. Voor het toekennen van een proceskostenvergoeding ziet het College geen aanleiding.
3. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. S.C. Stuldreher, mr. C.J. Waterbolk en mr. H.S.J. Albers, in tegenwoordigheid van mr. M.J. van Veen als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 29 september 2010.
w.g. S.C. Stuldreher w.g. M.J. van Veen