5. Het standpunt van NMa in hoger beroep
5.1. In zijn verweerschrift heeft NMa, samengevat, het volgende aangevoerd.
5.1.2 Appellante heeft in de procedure bij NMa en de rechtbank nimmer betwist dat het doel van de regeling klantentrouw was om klanten te binden. Waar de klanten van appellante gemiddeld reeds 85% van hun fokstiersperma bij appellante afnamen, probeerde appellante dit percentage verder te verhogen door vanaf 90% afname achteraf een korting van 1% over de gehele jaaromzet te geven en bij 100% afname een korting van 2%. Het oordeel van de rechtbank dat deze regeling een getrouwheidsregeling is die naar haar aard tot doel heeft de mededinging te beperken, is niet in strijd met het door de rechtbank gehanteerde toetsingskader. NMa verwijst in dit verband naar de eerdergenoemde arresten Michelin II en British Airways waarin het hanteren van getrouwheidskortingen door ondernemingen met een economische machtspositie als misbruik van economische machtspositie is aangemerkt. Appellante gaat voorbij aan het feit dat zij op de relevante markt over een zeer groot marktaandeel (ongeveer 80%) beschikt. Haar concurrenten, ook tezamen genomen en bezien in verhouding tot de positie van appellante, zijn klein van omvang. Voor zover appellante zich zou willen beroepen op een ‘meeting competition defense’, geldt dat een onderneming volgens de jurisprudentie in de mate van het redelijke beschikt over de mogelijkheid te handelen zoals zij ter verdediging van haar belangen wenselijk acht, maar dat dergelijke gedragingen niet toelaatbaar zijn wanneer zij juist dienen ter versterking van de machtspositie en tot misbruik ervan leiden (arrest van het Gerecht van 30 januari 2007, France Télécom, T-340/03, Jur. blz. II-107). In dit geval is sprake van misbruik, zodat een eventuele ‘meeting competition defense’ niet opgaat. Van een symbolische korting is geen sprake, daar vroegen de kleinere veehouders ook niet om. Een symbolische korting hoeven concurrenten ook niet te “neutraliseren”. Voorts heeft de regeling, waar de helft van de klanten van appellante aan meedoet, geen beperkt bereik en heeft wel degelijk tot marktafsluitende effecten kunnen leiden. Dat in de door appellante gedefinieerde tijdvakken sprake zou zijn van een daling van 4% van het bij appellante afgenomen fokstiersperma bewijst niet dat van een marktafsluitend effect geen sprake is geweest.
5.1.3 Ten aanzien van de testerskorting is NMa – en vervolgens ook de rechtbank – op grond van de feiten tot de conclusie gekomen dat sprake was van een getrouwheidskorting. De testerskortingsregeling had tot doel veehouders aan zich te binden. De regeling beïnvloedt immers de keuze van veehouders voor de ene of andere leverancier van fokstiersperma. Door middel van het toekennen van een financieel voordeel bij de afname van fokstiersperma probeerde appellante te verhinderen dat veehouders zich voor fokstiersperma bij andere leveranciers bevoorraadden. Juist omdat appellante, zoals zij heeft aangegeven, bij de deelnemers aan de testovereenkomst minder fokstiersperma afzette, was het voor haar extra van belang dat deze veehouders fokstiersperma bij haar – en niet bij concurrenten – (bleven) afnemen. Het misbruik krijgt in dit geval gestalte via een wisselwerking met gedrag op een andere markt, die van proefdiersperma. Een economische rechtvaardiging voor deze koppeling ontbreekt. De testerskortingsregeling had geen beperkt bereik, nu de helft van de klanten van appellante meedeed. Waar appellante aangeeft dat de korting eenvoudig kon worden “gematched” vergeet zij haar machtige positie op de markt voor fokstiersperma. De testerskorting is geen simpele factuurkorting, alleen al door de koppeling van de deelname aan de testerskortingsregeling en de afname van fokstiersperma. Dat uit marktonderzoek zou zijn gebleken dat 10% korting op fokstiersperma de beste manier en de juiste vorm is om veehouders te stimuleren aan het testprogramma deel te nemen, wil niet zeggen dat deze koppeling noodzakelijk is. Als een veehouder waarde hecht aan een vergoeding die betrekkelijk snel wordt uitgekeerd, is het direct verschaffen van een vergoeding ook een mogelijkheid, en wel één die appellante thans heeft aangegrepen. De daling van het aantal veehouders dat nog bereid is aan het testprogramma deel te nemen kan vele oorzaken hebben, waarbij een voor de hand liggende reden is dat het bedrag van de compensatie te laag is.
5.2 In reactie op de gronden van appellante tegen het besluit van 6 maart 2008 heeft NMa het volgende aangevoerd.
5.2.1 Uit dit besluit, alsmede uit het primaire besluit en het boeterapport van 1 september 2003, blijkt ten eerste dat NMa niet in essentie misbruik van de testerskortingsregeling heeft aangenomen op basis van een samenhang met andere kortingsregelingen en ten tweede dat, voor zover NMa rekening heeft gehouden met de samenhang tussen de testerskorting en de andere kortingsregelingen, deze samenhang werd geconstateerd met zowel de kwantumkortingsregeling als de regeling klantentrouw. Aan de redenering waarom de testerskortingsregeling is aangemerkt als een getrouwheidskorting komt geen enkele samenhang met één of meer andere kortingsregelingen te pas. Deze samenhang vormt hoogstens een bijkomstig, versterkend element. Het wegvallen van de kwantumkorting als verboden getrouwheidskorting en de kortere duur van de regeling klantentrouw impliceert dan ook geenszins dat de testerskorting geen misbruik meer vormt.
5.2.2 Het feit dat ongeveer de helft van de klanten van appellante meedeed aan de regeling klantentrouw en de testerskortingsregeling is geen reden tot een (extra) vermindering van de boete, nu dergelijke regelingen geen beperkt bereik hebben en wel degelijk tot marktafsluitende effecten kunnen leiden. Ook het feit dat de deelnemers aan de regeling klantentrouw door middel van een machtiging toestemming moesten verlenen om hun inkoopadministratie in te laten zien vormt, anders dan appellante bepleit, geen aanleiding voor een (extra) vermindering van de boete. Dit is vanuit mededingingsoptiek juist een kwalijk punt, waarbij de vraag kan worden opgeworpen of appellante langs deze weg informatie over concurrenten onder ogen is gekomen. De regeling klantentrouw en de testerskortingsregeling vormen wel een stelsel van kortingen. Van beëindiging uit eigen beweging door appellante van de regeling klantentrouw was geen sprake. De hoogte van de in het besluit van 6 maart 2008 opgelegde boete ter zake van de regeling klantentrouw en de testerskortingsregeling is voldoende gemotiveerd. Er is, evenals in het primaire besluit en de eerste beslissing op bezwaar, één boete opgelegd en voor het geheel is één ernstfactor toegepast. De uitsplitsing in het nieuwe besluit van de boete in componenten heeft uitsluitend betrekking op de onderbouwing van het eindbedrag, waardoor de uiteindelijk opgelegde boete alleen maar beter is gemotiveerd. Deze uitsplitsing is niet – met terugwerkende kracht – ook toe te passen op de oorspronkelijk opgelegde boete. Van schending van het verbod van reformatio in peius is geen sprake nu de totale hoogte van de boete niet hoger is uitgevallen.
5.3 Ter zitting heeft NMa, onder meer, het volgende aangevoerd.
5.3.1 Lexonomics baseert zich op de handhavingsprioriteiten van de Commissie, zoals opgenomen in de Richtsnoeren. Deze prioriteiten zijn echter niet bedoeld als rechtsregels en laten de uitleg van artikel 82 EG door het Hof en het Gerecht onverlet. Nationale mededingingsautoriteiten noch nationale rechters zijn verplicht deze handhavingsprioriteiten te volgen. Het soort onderzoek dat Lexonomics heeft gedaan ligt voor de regeling klantentrouw niet voor de hand. Nu bij deze kortingsregeling een drempel geldt die is gebaseerd op een percentage van de totale behoefte van de afnemer en de aanbieder de drempel op een zodanig niveau heeft vastgesteld dat het voor de afnemers moeilijk wordt om van aanbieder te veranderen, kan de kortingsregeling een maximaal getrouwheidsversterkend effect bereiken. In zo’n geval is een diepgaand onderzoek naar de potentiële uitsluitingseffecten niet vereist. Bij haar onderzoek hoeft NMa niet te bewijzen dat het gedrag van de onderneming met een economische machtspositie daadwerkelijk effect heeft gehad. Indien het gedrag van appellante concreet geschikt is om een uitsluitingseffect te kunnen veroorzaken, hoeft NMa niet te bewijzen dat dit ook daadwerkelijk gebeurt.
5.3.2 NMa kan zich niet vinden in de analyse van Lexonomics met betrekking tot de regeling klantentrouw. Wat betreft de eerste component van de analyse – de niet-deelnemers aan de regeling – gaat Lexonomics er ten onrechte van uit dat het feit dat 32% van de marktomzet wordt vertegenwoordigd door afnemers van appellante die niet deelnemen aan de regeling klantentrouw, impliceert dat deze omzet geheel betwistbaar is. Al dan niet betwistbaarheid moet los van de kortingsregeling worden beoordeeld. Klanten kunnen om verschillende redenen niet geneigd zijn tot overstappen (zoals kwaliteit, vertrouwen, een goede relatie, voorkeur om alle sperma bij één leverancier af te nemen, gemak) en er desondanks voor kiezen niet aan de regeling deel te nemen. Het is juist dat de werking van de regeling in bepaalde opzichten beperkt is, doordat deze niet de gehele door appellante bediende marktvraag afdekt. Dat geldt voor getrouwheidsbevorderende kortingen echter meestal. Het kenmerk van anticoncurrentiële kortingssystemen is dat zij zo doelgericht mogelijk worden toegepast en daarom zoveel mogelijk slechts gericht zijn op die vraag die, vanuit de dominante aanbieder bezien, commercieel belangrijk is om “binnenboord” te houden of te halen. En dat is met name de vraag die kwetsbaar is voor concurrentie. Naarmate een dominante aanbieder de kortingen meer focus geeft, realiseert zij voor minder kosten een grotere aanzuigende werking. Dit wil niet zeggen dat de overige vraag, die geen recht geeft op (extra) korting, daarmee als betwistbaar moet worden beschouwd.
Wat betreft de tweede component – de “plakkers” – stelt Lexonomics dat 38% van de marktomzet wordt vertegenwoordigd door klanten van appellante die al 100% van hun fokstiersperma bij appellante betrekken. Het feit dat, zoals Lexonomics aangeeft, de regeling tot gevolg kan hebben dat deze klanten ook in de toekomst bij appellante blijven, is belangrijk, omdat voor een onderneming die over een marktaandeel van circa 80% beschikt, het vasthouden van klanten en het bestendigen van klantentrouw cruciaal is. De stelling van Lexonomics dat concurrenten van appellanten qua variëteit en prijs een vergelijkbaar aanbod kunnen doen, zodat zij effectief om deze afnemers kunnen concurreren, doet ter zake, maar is niet voldoende. Er zijn immers vele andere factoren mogelijk, zoals hiervoor aangegeven, op grond waarvan klanten zich verbonden voelen met dan wel veroordeeld tot appellante. De vraag van de 100%-deelnemers is dus niet zomaar als (volledig) betwistbaar te beschouwen.
De derde component van de analyse betreft de vraag of concurrenten, ondanks het zuigend effect van de regeling klantentrouw op de afnemers van appellante die zich met hun afname in de buurt van de kritische drempelwaarden van 90% of 100% bevonden (volgens Lexonomics circa 28% van de marktomzet), in staat waren met appellante te concurreren. Lexonomics vergelijkt het vereiste marktaandeel van een concurrent (waarbij de effectieve prijs gelijk is aan de gemiddelde totale kosten van de dominante onderneming) – welk vereist marktaandeel volgens Lexonomics tussen de 4% en 8% ligt – met de huidige marktaandelen van de concurrenten van appellante. Op dit punt heeft Lexonomics de test, zoals ook de Commissie die schetst in de Richtsnoeren, onjuist toegepast. In deze test gaat het er om welk deel van de vraag van de dominante aanbieder realistisch gezien kan worden verschoven naar een concurrent, en vervolgens of een even efficiënte concurrent als appellante een aanbod kan doen dat de bij appellante gemiste korting kan compenseren. Deze vraag beantwoordt Lexonomics niet.
5.3.3 De testerskortingsregeling is geen klassieke getrouwheidskorting, maar volgens de jurisprudentie bestaan er geen gesloten groepen van kortingsregelingen en dient elke regeling te worden getoetst aan de door het Hof gestelde criteria. Als appellante overall fokstiersperma tegen een lagere prijs, die geen roofprijs is, zou aanbieden, zou dat geen probleem zijn. De korting werd echter slechts gegeven aan degenen die zich voor de duur van een jaar via een testovereenkomst aan appellante verbonden en is daarom wel degelijk een voorwaardelijke korting die klantenbindend werkt, mede gelet op het hoge kortingspercentage en het hoge marktaandeel van appellante. De vergelijking met voorbeelden van kortingsregelingen van concurrenten (“bij 10 doses 1 gratis”) gaat niet op, alleen al niet omdat appellante een jaar lang een korting van 10% op zo goed als al haar fokstiersperma gaf. In het licht van de strenge jurisprudentie kan de stelling dat de testerskorting de beste manier was om veehouders aan het testprogramma mee te laten doen, niet als objectieve rechtvaardiging voor de regeling gelden, nu er ook andere manieren waren om veehouders bereid te vinden aan het testprogramma deel te nemen, zoals het direct verschaffen van een vergoeding.