ECLI:NL:CBB:2010:BN0926

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
2 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/783 AWB 09/784
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluiten inzake slachtpremie en bedrijfsregister in het kader van de GLB-inkomenssteun

In deze zaak heeft appellant, A, beroep ingesteld tegen besluiten van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, die zijn aanvragen om slachtpremie voor de jaren 2006 en 2007 had afgewezen. De besluiten waren gebaseerd op het ontbreken van een bedrijfsregister, wat verplicht is volgens de Europese regelgeving. Appellant had in 2006 en 2007 aanvragen ingediend voor slachtpremie, maar tijdens een controle op 30 oktober 2007 bleek dat hij niet over een actueel bedrijfsregister beschikte. Dit leidde tot de terugvordering van eerder betaalde slachtpremies en uitsluiting van toekomstige aanvragen.

De procedure begon met de indiening van beroep door appellant op 2 juni 2009, na de besluiten van de Minister van 21 april 2009 en 28 april 2009. Appellant voerde aan dat hij wel degelijk over een register beschikte, maar het College oordeelde dat hij niet kon aantonen dat hij voldeed aan de vereisten. De AID-controleur had vastgesteld dat appellant geen bedrijfsregister kon tonen, wat leidde tot de conclusie dat de runderen waarvoor slachtpremie was aangevraagd, als niet-geconstateerd moesten worden beschouwd.

Het College oordeelde dat de bestreden besluiten terecht waren genomen, omdat appellant niet voldeed aan de verplichtingen die voortvloeien uit de Europese regelgeving. De sancties die aan appellant waren opgelegd, waren in overeenstemming met de ernst van de geconstateerde onregelmatigheden. Het College verklaarde de beroepen ongegrond en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan op 2 juli 2010.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
Zesde enkelvoudige kamer
AWB 09/783 en 09/784 2 juli 2010
5101 Regeling GLB-inkomenssteun 2006
Uitspraak in de zaak van:
A, te B, appellant,
gemachtigde: ing. E.H.G. Plegt, werkzaam bij Countus accountants en adviseurs te Enschede,
tegen
de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,
gemachtigde: mr. D. Özdemir, werkzaam bij verweerders Dienst Regelingen.
1. De procedure
Appellant heeft bij brieven van 29 mei 2009, bij het College binnengekomen op 2 juni 2009, beroep ingesteld tegen twee besluiten van verweerder van respectievelijk 21 april 2009 en 28 april 2009 .
Bij deze besluiten heeft verweerder beslist op de bezwaren van appellant tegen de besluiten van 21 juli 2008, 14 augustus 2008 en 9 februari 2009 op grond van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006 appellants aanvragen om slachtpremie voor de jaren 2006 en 2007.
Bij brief van 3 juli 2009 heeft appellant zijn beroepen nader gemotiveerd.
Bij brief van 31 juli 2009 heeft verweerder een verweerschrift ingediend en de op de zaken betrekking hebbende stukken overgelegd.
Op 29 januari 2010 heeft het College van appellant nadere stukken ontvangen.
Op 8 februari 2010 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij appellant werd vertegenwoordigd door zijn dochter, C, en verweerder door zijn gemachtigde.
Het College heeft het onderzoek ter zitting geschorst teneinde verweerder in de gelegenheid te stellen nadere informatie in te winnen over de bedrijfscontrole op 30 oktober 2007.
Verweerder heeft bij brief van 11 februari 2010 enkele stukken overgelegd.
Appellant heeft hierop gereageerd bij brief van 12 maart 2010.
Bij brief van 26 april 2010 heeft verweerder desgevraagd een nadere reactie toegezonden, vergezeld van een e-mailbericht van de AID-controleur die voormelde bedrijfscontrole heeft verricht.
Bij brief van 26 mei 2010 heeft appellant op de brief van 26 april 2010 gereageerd en is een e-mailbericht van een medewerker van CRV overgelegd. Tevens heeft appellant meegedeeld af te zien van een nadere zitting.
Verweerder heeft bij brief van 7 juni 2010 toestemming verleend om een nadere zitting achterwege te laten.
Hierop heeft het College het onderzoek gesloten.
2. De grondslag van het geschil
2.1 De toepasselijke regelgeving
Artikel 138 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad van 29 september 2003 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers:
"Alleen dieren die geïdentificeerd en geregistreerd zijn overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1760/2000 komen in aanmerking voor rechtstreekse betalingen overeenkomstig dit hoofdstuk."
Artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1760/2000 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juli 2000 tot vaststelling van een identificatie- en registratieregeling voor runderen en inzake de etikettering van rundvlees en rundvleesproducten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 820/97 van de Raad:
"1. Elke houder van dieren, met uitzondering van vervoerders:
- houdt een register bij,
(…)
4. Het register wordt handmatig of door middel van een computer bijgehouden in een door de bevoegde autoriteit goedgekeurde vorm en moet te allen tijde en gedurende een door de bevoegde autoriteit vast te stellen periode van ten minste drie jaar ter beschikking worden gehouden van de bevoegde autoriteit, die op haar verzoek inzage krijgt."
Artikel 8 van Verordening (EG) nr. 911/2004 van de Commissie van 29 april 2004 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 1760/2000 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft oormerken, paspoorten en bedrijfsregisters:
"Het register dat op het bedrijf wordt bijgehouden, moet ten minste het volgende bevatten:
a) de meest recente gegevens als bedoeld in artikel 14, lid 3, punt C.1, eerste tot en met vierde streepje, van Richtlijn 64/432/EEG;
b) de datum waarop het dier op het bedrijf is doodgegaan;
c) voor dieren die het bedrijf verlaten, de naam en het adres van de houder, met uitzondering van de vervoerder, naar wie of de identificatiecode van het bedrijf waarnaar het dier is vervoerd, en de datum van vertrek;
d) voor dieren die op het bedrijf aankomen, de naam en het adres van de houder, met uitzondering van de vervoerder, van wie of de identificatiecode van het bedrijf waarvan het dier afkomstig is, en de datum van aankomst;
e) de naam en handtekening van de vertegenwoordiger van de bevoegde autoriteit die het register controleert en de data waarop de controles zijn verricht."
Verordening (EG) nr. 796/2004 van de Commissie van 21 april 2004 houdende uitvoeringsbepalingen inzake de randvoorwaarden, de modulatie en het geïntegreerd beheers- en controlesysteem waarin is voorzien bij Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers:
"Artikel 2 - Begripsomschrijvingen
Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
(…)
23. "geconstateerd dier": een dier waarvoor aan alle in de voorschriften voor de toekenning van de steun gestelde voorwaarden is voldaan;
(…)
Artikel 35 - Onderdelen van de controles ter plaatse
1. De controles ter plaatse hebben betrekking op alle dieren waarvoor op grond van de te controleren steunregelingen steunaanvragen zijn ingediend en, wat de steunregelingen voor rundvee betreft, ook op runderen waarvoor geen steun is aangevraagd.
2. De controles ter plaatse omvatten met name:
a) (…)
b) wat de steunregelingen voor rundvee betreft:
- (….)
- steekproefcontroles om na te gaan of de informatie in het gecomputeriseerde gegevensbestand voor runderen overeenstemt met die in het register, ten aanzien van de dieren waarvoor steunaanvragen zijn ingediend in de 12 maanden vóór de controle ter plaatse,
(…)
Artikel 57 - Berekeningsgrondslag
1. Wanneer een individueel maximum geldt, wordt het in de steunaanvragen aangegeven aantal dieren verlaagd tot het voor de betrokken landbouwer vastgestelde maximum.
2. In geen geval kan steun worden toegekend voor een groter aantal dieren dan het in de steunaanvraag aangegeven aantal.
3. Onverminderd de artikelen 59 en 60 wordt, indien het in een steunaanvraag aangegeven aantal dieren groter is dan het bij administratieve controles of controles ter plaatse geconstateerde aantal, de steun berekend op basis van het geconstateerde aantal dieren. (…)
Artikel 59 - Kortingen en uitsluitingen ten aanzien van runderen waarvoor steun is aangevraagd
1. (…)
2. (…)
Is het overeenkomstig lid 3 bepaalde percentage hoger dan 20%, dan wordt voor de betrokken premieperiode de steun waarop de landbouwer overeenkomstig artikel 57, lid 3, in het kader van die regelingen aanspraak zou kunnen maken, geweigerd.
Is het overeenkomstig lid 3 van het onderhavige artikel bepaalde percentage hoger dan 50%, dan wordt de landbouwer bovendien nogmaals van steun uitgesloten voor het bedrag dat overeenstemt met het verschil tussen het aangegeven aantal dieren en het overeenkomstig artikel 57, lid 3, geconstateerde aantal dieren. (…)
3. Voor de bepaling van de in de leden 1 en 2 bedoelde percentages wordt, uitgaande van de runderen waarvoor gedurende de betrokken premieperiode in het kader van alle steunregelingen voor rundvee samen genomen steun is aangevraagd, het aantal van die runderen waarvoor onregelmatigheden zijn vastgesteld, gedeeld door het totale aantal voor die premieperiode geconstateerde runderen.
(…)
Artikel 73 - Terugvordering van onverschuldigd betaalde bedragen
1. In geval van een onverschuldigde betaling betaalt de landbouwer het betrokken bedrag, verhoogd met de overeenkomstig lid 3 berekende rente, terug. (…) "
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Appellant heeft in 2006 en 2007 aanvragen om slachtpremie ingediend.
- Op 30 oktober 2007 heeft een AID-controleur op het bedrijf van appellant een controle ter plaatse uitgevoerd. De controleur heeft van deze controle een rapport opgemaakt dat is ondertekend door appellant. Blijkens dit rapport beschikte appellant ten tijde van de controle niet over een bedrijfsregister.
- Bij besluit van 21 juli 2008 heeft verweerder appellants aanvragen om slachtpremie voor 2007 afgewezen en zijn de reeds betaalde voorschotten (€ 6.912,-) van appellant teruggevorderd.
- Bij besluit van 14 augustus 2008 heeft verweerder appellant voorts voor € 9.548,64 uitgesloten van premie, te verrekenen met de eventuele aanvragen van appellant voor de jaren 2008, 2009 en 2010.
- Bij besluit van 9 februari 2009 heeft verweerder appellant meegedeeld dat zijn aanvragen om slachtpremie voor 2006 opnieuw zijn beoordeeld. De aanvragen zijn alsnog afgewezen en de reeds betaalde slachtpremie (€ 14.652,27) is van appellant teruggevorderd.
- Tegen deze drie besluiten heeft appellant tijdig bezwaar gemaakt.
- Op 6 maart 2009 is appellant over zijn bezwaren tegen de besluiten van 21 juli 2008 en 14 augustus 2008 gehoord.
- Vervolgens heeft verweerder de bestreden besluiten genomen.
3. De bestreden besluiten
Bij de bestreden besluiten heeft verweerder de besluiten van 21 juli 2008, 14 augustus 2008 en 9 februari 2009 gehandhaafd. De bestreden besluiten zijn, samengevat weergegeven, als volgt gemotiveerd.
Elke houder van dieren moet ingevolge artikel 7, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 1760/2000 een bedrijfsregister bijhouden.
Tijdens de controle op 30 oktober 2007 heeft de AID-controleur blijkens het door hem opgemaakte rapport geconstateerd dat appellant op 30 oktober 2007 geen voorgeschreven bedrijfsregister voor runderen kon tonen.
Appellant heeft aangevoerd dat hij in de veronderstelling was dat stallijsten die door CR-Delta werden toegezonden, toereikend waren om aan zijn verplichtingen te voldoen. Appellant was ten tijde van de controle echter nog geen lid van CR-Delta bedrijfsregister, hetgeen voor zijn rekening en risico komt.
De runderen waarvoor slachtpremie is aangevraagd in de periode waarop de controle betrekking heeft (de periode van twaalf maanden voorafgaand aan de controle), moeten wegens het ontbreken van een bedrijfsregister als niet-geconstateerd worden beschouwd.
Voor 2006 betreft dit 46 runderen. Omdat het afwijkingspercentage groter is dan 100% (46/167 * 100%) bestaat voor 2006 geen recht op slachtpremie en is de reeds betaalde slachtpremie teruggevorderd.
Voor 2007 betreft dit 144 runderen. Omdat het afwijkingspercentage groter is dan 50% (144/46 * 100%) bestaat voor 2007 geen recht op slachtpremie, is de reeds betaalde slachtpremie teruggevorderd en is aan appellant voorts een uitsluitingsbedrag opgelegd.
4. Het standpunt van appellant
Appellant heeft in beroep, samengevat weergegeven, het volgende tegen de bestreden besluiten aangevoerd.
Anders dan verweerder stelt, heeft hij niet gehandeld in strijd met artikel 7, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 1760/2000 juncto artikel 8 van Verordening (EG) nr. 911/2004. Appellant beschikte wel over een register als bedoeld in deze artikelen. De AID kon immers inzage krijgen in het door appellant handmatig bijgehouden register waarin alle gegevens waren bijeengebracht als voorgeschreven in artikel 8 van Verordening (EG) nr. 911/2004. Een dag later was ook het voorgeschreven (elektronische) bedrijfsregister beschikbaar. Appellant beschikt zelf niet over een computer en heeft de uitdraai van het bedrijfsregister via zijn contractgever D in E laten uitdraaien. In het rapport van de AID meldt de controleur dat de administratieve controle vanuit het voorgeschreven bedrijfsregister op 6 november 2007 heeft plaatsgevonden.
Ter zitting op 8 februari 2010 is gesteld dat appellant de vereiste gegevens bijhield op de stallijsten uit het geautomatiseerde bestand van CR-Delta. Als het hem tijdens de controle was gevraagd, zou hij binnen zeer korte tijd alle gegevens kunnen aanleveren om aan te tonen dat aan de eisen van een bedrijfsregister werd voldaan.
De runderen waarover het gaat, zijn steeds traceerbaar geweest. De stallijsten die met de hand werden bijgehouden, gaven bij controle een actueel beeld van de aanwezige runderen.
Op 30 oktober 2007 is de AID-controleur in stal geweest met de lijst van het RIS (waarop de stallijst van CR-Delta was gebaseerd) en de stallijsten van appellant. De controle is op die dag afgerond. Het bedrijfsregister van CR-Delta was dus niet noodzakelijk om de controle ter plaatse uit te voeren.
De e-mail van CRV bevestigt dat de lijsten die door de AID-controleur meegenomen waren, exact overeenkomen met het bedrijfsregister, het bedrijfsregister binnen tien minuten getoond had kunnen worden en dat appellant wel lid is geweest van CR-Delta bedrijfsregister.
De kortingen staan in geen enkele verhouding tot de vermeende overtreding. Ze zijn in strijd met artikel 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Het is extra vervelend dat de slachtpremie conform de afspraak is uitbetaald aan dhr. D en appellant de verschuldigde bedragen nu via een civiele procedure van hem moet terugvorderen.
5. De beoordeling van het geschil
5.1 Partijen verschillen van mening over de vraag of appellant tijdens de controle ter plaatse op 30 oktober 2007 beschikte over een bedrijfsregister als bedoeld in artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1760/2000.
In het door de AID-controleur opgemaakte en door appellant ondertekende rapport van de op 30 oktober 2007 verrichte controle op het bedrijf van appellant is het volgende vermeld. Appellant beschikt niet over een actueel, volledig en juist bijgehouden bedrijfsregister. Appellant is in november 2003 gestopt met het bijhouden van het schriftelijke model bedrijfsregister, omdat het niet langer nodig was om het ‘dubbel’ bij te houden. Het was onduidelijk wat met ‘dubbel’ werd bedoeld, want volgens telefonische informatie bij CR-Delta is appellant geen lid van ‘CR-Delta bedrijfsregister’. Daarom is contractgever D in E benaderd. Hij zou zorgen voor een bedrijfsregister.
Het College is van oordeel dat verweerder op grond van dit rapport heeft mogen aannemen dat appellant ten tijde van de controle niet over een bedrijfsregister beschikte. Appellant is er niet in geslaagd het tegendeel aannemelijk te maken.
Voor zover appellant van opvatting is dat CR-Delta ten tijde van de controle voor hem een elektronisch bedrijfsregister bijhield, deelt het College die opvatting niet. Uit een op 2 april 2009 door verweerder ontvangen brief van appellant en de bijgevoegde ontvangstbevestiging van CR-Delta blijkt immers dat appellant zich pas naar aanleiding van de controle bij CR-Delta heeft aangemeld voor de dienst ‘CR-Delta bedrijfsregister’. De door appellant overgelegde e-mail van CRV (voorheen CR-Delta) van 21 mei 2010 leidt niet tot een ander oordeel, omdat daarin weliswaar is vermeld dat appellant tot 6 maart 2009 lid is geweest van het product bedrijfsregister, maar niet is vermeld wanneer hij lid is geworden.
De stelling van appellant dat hij spoedig na aanmelding bij CR-Delta een bedrijfsregister had kunnen tonen, kan hem niet baten, nu de situatie bij de aanvang van de controle bepalend is. Ingevolge artikel 7, vierde lid, van Verordening (EG) nr. 1760/2000 moet het bedrijfsregister immers te allen tijde en gedurende minstens drie jaar ter beschikking van de bevoegde autoriteit worden gehouden. Indien nog tijdens of zelfs na de controle voor een bedrijfsregister zou mogen worden gezorgd, zou dit de nuttige werking van laatstgenoemde bepaling goeddeels teniet doen.
Appellant heeft voorts gesteld dat hij ten tijde van de controle een stallijst heeft getoond die moet worden aangemerkt als een bedrijfsregister, omdat hierop alle vereiste gegevens van artikel 8 van Verordening (EG) nr. 911/2004 waren vermeld. Hij heeft deze stelling echter niet aannemelijk gemaakt. Uit het controlerapport blijkt niet dat appellant een dergelijke stallijst aan de AID-controleur heeft getoond. Ook uit de nadere informatie die verweerder recent bij de AID-controleur heeft ingewonnen, is niet gebleken dat een dergelijke stallijst is getoond. Appellant heeft overigens in bezwaar en in beroep de bewuste stallijst evenmin overgelegd.
Het College is dan ook van oordeel dat verweerder er terecht van uit is gegaan dat appellant ten tijde van de controle niet over een bedrijfsregister beschikte.
5.2 Het ontbreken van het bedrijfsregister tijdens de controle brengt mee dat de runderen waarvoor in de periode van twaalf maanden voorafgaand aan de controle slachtpremie is aangevraagd, als niet-geconstateerd dier in de zin van artikel 2, onder 23, van Verordening (EG) nr. 796/2004 moeten worden aangemerkt en niet premiewaardig zijn. Verweerder was ingevolge artikel 59, tweede lid, van Verordening (EG) nr. 796/2004 verplicht om appellants aanvragen om slachtpremie voor de jaren 2006 en 2007 af te wijzen en om hem bovendien voor 2007 een uitsluitingsbedrag op te leggen. Gelet op artikel 73 van Verordening (EG) nr. 796/2004 diende verweerde eveneens de reeds betaalde slachtpremie terug te vorderen.
5.3 Dat de runderen op het bedrijf van appellant ten tijde van de controle alle traceerbaar waren en een controle van de runderen ook zonder het bedrijfsregister mogelijk was, zoals appellant heeft aangevoerd, doet niet af aan de verplichting een bedrijfsregister bij te houden en evenmin aan de juistheid van de bestreden besluiten.
5.4 Appellants standpunt dat de financiële gevolgen van het bestreden besluit onevenredig zwaar zijn, kan hem evenmin baten. De door verweerder toegepaste sancties vloeien rechtstreeks voort uit artikel 59 van Verordening (EG) nr. 796/2004. Dit artikel voorziet in een naar de ernst van de geconstateerde onregelmatigheid gedifferentieerd sanctiestelsel. Dit stelsel is, gelet op jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen inzake vergelijkbare bepalingen in Verordening (EEG) nr. 3887/92 (arrest van 17 juli 1997, zaak C-354/95, National Farmers Union, Jur. I-04559), niet strijdig met het evenredigheidsbeginsel. Verweerder is gebonden aan artikel 59 van Verordening (EG) nr. 796/2004 en is niet bevoegd hiervan af te wijken, ook niet op grond van artikel 3:4 Awb.
5.5 De beroepen dienen, gelet op het voorgaande, ongegrond te worden verklaard. Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.
6. De beslissing
Het College verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus gewezen door mr. E.J.M. Heijs, in tegenwoordigheid van mr. F.W. du Marchie Sarvaas als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 2 juli 2010.
E.J.M. Heijs F.W. du Marchie Sarvaas