3. De beoordeling van het beroep
3.1 Het beroep strekt ertoe dat het College de bestreden tuchtbeslissing vernietigt en de klacht tegen betrokkene alsnog ongegrond verklaart. Hiertoe heeft appellant aangevoerd dat betrokkene geen opdracht tot advisering inzake de mogelijke overname van een notariskantoor door klaagster heeft aanvaard. Volgens appellant heeft betrokkene in juli 2007 slechts oriënterende gesprekken met klaagster gevoerd aangaande een mogelijke overname. Voorafgaande aan en tijdens deze gesprekken was geen sprake van een situatie waarin het betrokkene niet vrijstond een eventuele opdracht van klaagster ter zake van deze overname te aanvaarden. Tijdens de daaropvolgende vakantie van betrokkene heeft een kantoorgenoot van betrokkene een opdracht aanvaard van een derde om deze te adviseren omtrent de overname van het bedoelde notariskantoor. Toen betrokkene terugkeerde van vakantie en hiermee werd geconfronteerd, heeft hij een afweging gemaakt of aanvaarding van de opdracht van klaagster door hem mogelijk was en/of waarborgen konden/moesten worden getroffen. In de opvatting van appellant heeft betrokkene overeenkomstig het in artikel A-150.1 VGC neergelegde beginsel van professioneel gedrag gehandeld door geen adviesopdracht van klaagster te aanvaarden.
Volgens appellant heeft de raad van tucht ten onrechte vastgesteld dat op het kantoor van betrokkene sprake is geweest van een gebrekkige interne communicatie, nu juist tijdig is geconstateerd dat een belangenconflict dreigde en daarop actie is ondernomen. Ook heeft de raad van tucht volgens appellant ten onrechte vastgesteld dat sprake is geweest van een gebrekkige communicatie van betrokkene met klaagster, omdat het gerezen probleem ook met uitvoeriger overleg tussen betrokkene en klaagster - zoals de raad van tucht aangewezen achtte - niet tot een andere uitkomst had kunnen leiden dan het niet aanvaarden van de adviesopdracht van klaagster.
3.2 Het College stelt met partijen vast dat betrokkene geen opdracht van klaagster heeft aanvaard tot advisering inzake de mogelijke overname van het bedoelde notariskantoor door klaagster. Voor zover uit hetgeen appellant ter zake heeft opgemerkt zou moeten worden opgemaakt dat hij van mening is dat de raad van tucht er ten onrechte van is uitgegaan dat er wel van een aanvaarde opdracht zou moeten worden gesproken, overweegt het College dat de bestreden tuchtbeslissing hiervoor geen aanknopingspunt biedt. De verwijten die de raad van tucht betrokkene maakt zien op diens gedrag in de periode waarin er - oriënterend - overleg was met klaagster over een mogelijke adviesopdracht. De raad van tucht is er daarbij terecht van uitgegaan dat het in artikel A-150.1 VGC neergelegde beginsel van professioneel gedrag, waaraan het gedrag van betrokkene is getoetst, ook voorafgaand aan de eventuele aanvaarding van een opdracht in acht dient te worden genomen.
3.3 Naar het oordeel van het College had het op de weg van betrokkene gelegen om binnen zijn kantoor bekend te maken dat hij oriënterende gesprekken voerde met klaagster als serieuze gegadigde voor de mogelijke overname van een notariskantoor. Gelet op de omstandigheid dat ter zake van deze overname een informatiememorandum was verspreid en betrokkene ter zitting te kennen heeft gegeven dat zijn kantoor zich in het bijzonder heeft toegelegd op (advies- en andere) opdrachten voor notariskantoren - een nichemarkt waarin weinig andere kantoren zijn gespecialiseerd - had betrokkene bovendien moeten onderkennen dat een reëel risico bestond dat mogelijke andere gegadigden zich met het oog op advies eveneens tot zijn kantoor zouden wenden. Op grond hiervan en bovendien in aanmerking genomen dat betrokkene hangende de besprekingen met klaagster in verband met vakantie geruime tijd niet op kantoor aanwezig zou zijn, had betrokkene destijds eens te meer aanleiding moeten zien zijn kantoor in te lichten over zijn besprekingen met klaagster.
Het argument van appellant dat er binnen het kantoor van betrokkene juist wel sprake was van goede communicatie omdat, nadat duidelijk was geworden dat een kantoorgenoot een adviesopdracht ter zake had aanvaard van een ander notariskantoor, het belangenconflict tijdig is geconstateerd en daarop actie is ondernomen, slaagt niet. Appellant ziet eraan voorbij dat betrokkene reeds had aangegeven dat het hem vrijstond de adviesopdracht te aanvaarden en dat klaagster erop vertrouwde dat de overnamebesprekingen na betrokkene´s terugkeer van vakantie zouden kunnen worden voortgezet. Door het gebrek aan communicatie met zijn kantoor is tijdens zijn afwezigheid een belangenconflict ontstaan dat betrokkene had behoren te voorkomen.
3.4 De raad van tucht heeft naar het oordeel van het College voorts op goede gronden geoordeeld dat evenzeer sprake is geweest van gebrekkige communicatie met klaagster, nu het op de weg van betrokkene had gelegen om eind augustus 2007 - nadat evenbedoeld belangenconflict aan het licht was gekomen - uitvoeriger met klaagster te overleggen over een oplossing van het gerezen probleem. Het argument van appellant dat uitvoeriger overleg achterwege kon blijven, omdat het toch niet had kunnen leiden tot een andere uitkomst dan het niet aanvaarden van de adviesopdracht van klaagster, overtuigt niet. Dit argument berust immers op een vooronderstelling die eraan voorbij gaat dat de uitkomst van dergelijk overleg niet zonder meer valt te voorzien en derhalve niet kan worden uitgesloten dat in dat overleg oplossingen worden gevonden waar op voorhand niet aan is gedacht. Evenmin is uitgesloten dat de enkele omstandigheid dat uitvoerig(er) overleg wordt gevoerd er al toe zou kunnen leiden dat een probleem niet meer als zodanig wordt ervaren.
3.5 Op grond van het vorenstaande is het College met de raad van tucht van oordeel dat betrokkene het fundamenteel beginsel van professioneel gedrag onvoldoende in acht heeft genomen en zich om die reden niet heeft gedragen overeenkomstig artikel A-150.1 VGC. De raad van tucht heeft de klacht dan ook terecht gegrond verklaard.
3.6 Gelet op het hiervoor overwogene zal het beroep worden verworpen.
3.7 Na te melden beslissing op het beroep berust op titel II van de Wet op de Registeraccountants, zoals deze wet luidde voor 1 mei 2009, en op artikel A-150.1 VGC.