ECLI:NL:CBB:2010:BN0323

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
25 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/833
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kennelijke fout in de aanvraag voor GLB-inkomenssteun en bedrijfstoeslag

In deze zaak heeft appellant, A, beroep ingesteld tegen een besluit van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, waarin zijn bedrijfstoeslag voor het jaar 2008 werd vastgesteld op € 1647,26. Appellant had bij het invullen van de Gecombineerde opgave 2008 gebruik gemaakt van de door verweerder verstrekte toelichting, maar veronderstelde ten onrechte dat hij al zijn toeslagrechten zou kunnen verzilveren met de opgegeven hectaren. Verweerder stelde dat appellant onvoldoende hectaren had opgegeven om zijn 14,10 toeslagrechten te verzilveren, en verklaarde het bezwaar van appellant ongegrond.

Het College van Beroep voor het bedrijfsleven oordeelde dat verweerder een onjuiste toepassing had gegeven aan de regelgeving. Appellant had in zijn bezwaarschrift aangegeven dat hij al zijn toeslagrechten wenste te verzilveren, maar verweerder had dit verzoek niet als zodanig erkend. Het College concludeerde dat verweerder appellant niet de gelegenheid had geboden om zijn aanvraag te corrigeren, wat in strijd was met de regelgeving. Het College verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om opnieuw op het bezwaar van appellant te beslissen, met inachtneming van de uitspraak. Tevens werd bepaald dat verweerder het door appellant betaalde griffierecht diende te vergoeden.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
AWB 09/833 25 juni 2010
5101 Regeling GLB-inkomenssteun 2006
Uitspraak in de zaak van:
A, te B, appellant,
tegen
de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,
gemachtigde: mr. R. Lamain, werkzaam bij verweerders Dienst Regelingen.
1. De procedure
Appellant heeft bij brief van 8 juni 2009, bij het College binnengekomen op 12 juni 2009, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 6 mei 2009.
Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar van appellant tegen een besluit van 20 maart 2009, waarbij verweerder appellants bedrijfstoeslag voor het jaar 2008 op grond van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006 heeft vastgesteld.
Bij brief van 15 juli 2009 heeft verweerder een verweerschrift ingediend en de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.
Op 26 mei 2010 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij appellant is verschenen. Verweerder werd ter zitting vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
2. De beoordeling van het geschil
2.1 Bij besluit van 20 maart 2009 heeft verweerder de bedrijfstoeslag van appellant voor het jaar 2008, na aftrek van 5 % modulatiekorting, vastgesteld op € 1647,26. Bij het bestreden besluit is het bezwaar van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard.
2.2 Appellant heeft, samengevat weergegeven, het volgende tegen het bestreden besluit aangevoerd.
Appellant, die geen computer gebruikt en de Gecombineerde opgave 2008 dus handmatig heeft ingevuld, heeft bij het invullen van dit formulier gebruik gemaakt van de door verweerder verstrekte toelichting. Hij heeft bij vraag 7a van het formulier Gecombineerde opgave aangegeven dat hij zijn toeslagrechten wenst te gebruiken. Handgeschreven heeft hij daaraan toegevoegd “Alle toeslagrechten of hoe dat ook heten mag uitbetalen 2007 + 2008”. Hij beschikt over voldoende hectaren om alle rechten te kunnen verzilveren. Op het Overzicht gewaspercelen heeft hij bij de drie percelen die hij in eigendom heeft (samen 10.58 ha) aangegeven dat hij deze wenst te benutten voor uitbetaling van zijn toeslagrechten.
Met deze wijze van invullen veronderstelde appellant dat al zijn 14,10 toeslagrechten zouden worden uitbetaald. Appellant meent dat verweerder ten onrechte heeft nagelaten in de toelichting bij de Gecombineerde opgave te vermelden dat voor de verzilvering van één toeslagrecht steeds één hectare dient te worden aangewezen.
2.3 Volgens verweerder kon appellant uit de toelichting bij de Gecombineerde opgave 2008 en uit de hem toegezonden brochure bedrijfstoeslag 2008 wel degelijk begrijpen dat hij met het aankruisen van drie percelen van samen 10.58 ha onvoldoende hectaren opgaf om zijn 14.10 toeslagrechten te kunnen verzilveren. In deze documenten is het in artikel 44 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 neergelegde uitgangspunt dat voor verzilvering van ieder toeslagrecht één hectare moet worden opgegeven voldoende duidelijk toegelicht.
Het beroep van appellant op onbekendheid met de regelgeving kan hem niet baten.
Het gegeven dat appellant bij vraag 7A van de Gecombineerde opgave uitdrukkelijk heeft vermeld dat hij al zij toeslagrechten wenst te verzilveren ontslaat hem niet van de verplichting om op het overzicht gewaspercelen voldoende steunwaardige hectaren op te geven.
Verweerder meent dat het de verantwoordelijkheid is van de aanvrager om zijn aanvraag juist en conform zijn bedoeling in te vullen. Het is geen taak van verweerder om de aanvrager er op te wijzen dat hij met een andere invulling van de aanvraag mogelijk een voor hem gunstiger resultaat kan bereiken.
2.4 Het College overweegt als volgt.
2.4.1 Appellant heeft in zijn bezwaarschrift van 11 april 2009 aangegeven dat hij al zijn toeslagrechten wenst te verzilveren. Het College is van oordeel dat verweerder dit verzoek van appellant, zoals hij in vast beleid steeds heeft gedaan, als een verzoek om wijziging van het onderdeel verzamelaanvraag van de Gecombineerde opgave had moeten opvatten.
Nu dit verzoek is ingediend na afloop van de indieningstermijn voor de Gecombineerde opgave en ook na afloop van de zogenoemde kortingstermijn die op 9 juni 2008 eindigde, kan verweerder op grond van de van toepassing zijnde regelgeving aan dit verzoek slechts tegemoet komen als er sprake is van een kennelijke fout in de aanvraag.
2.4.2 Verweerder heeft in het verweerschrift gesteld dat de aanvraag niet onlogisch of tegenstrijdig is ingevuld. Hieruit leidt het College af dat verweerder van oordeel is dat van een kennelijke fout als bedoeld in artikel 19 van Verordening (EG) nr. 796/2004 geen sprake is. Het College volgt verweerder hierin niet en overweegt daartoe als volgt.
Met betrekking tot de vraag wanneer een kennelijke fout als zodanig erkend moet worden, heeft de Europese Commissie een Werkdocument uitgebracht. Dit document, met het kenmerk AGR 49533/2002, wordt door verweerder gehanteerd bij de beoordeling van verzoeken om na de uiterste indieningstermijn nog wijzigingen in een aanvraag te mogen aanbrengen. In vaste jurisprudentie heeft het College deze benadering aanvaardbaar geoordeeld.
In het document wordt als beginsel geformuleerd dat de beslissing of het al dan niet om een kennelijke fout gaat afhankelijk is van alle feiten en omstandigheden in elk individueel geval. Daarom moet elk geval afzonderlijk worden onderzocht. Belangrijkste invalshoek daarbij is (het gebrek aan) samenhang tussen de in de aanvraag opgenomen gegevens.
Voor de Europese Commissie is, blijkens het document, voorts van groot belang dat vastgesteld wordt dat een fout onopzettelijk gemaakt is, dat de landbouwer te goeder trouw gehandeld heeft en dat ieder gevaar van bedrog wordt uitgesloten.
Het College heeft het Werkdocument in eerdere jurisprudentie aldus uitgelegd en samengevat, dat van een kennelijke fout over het algemeen alleen kan worden gesproken indien verweerder bij een summier onderzoek bij ontvangst van de aanvraag had kunnen vaststellen dat de aanvraag waarschijnlijk geen goede weergave was van hetgeen de aanvrager beoogde aan te vragen.
Appellant heeft bij vraag 7A van de Gecombineerde opgave handgeschreven vermeld “Alle toeslagrechten of hoe dat ook heten mag uitbetalen”. Gelet op deze mededeling had het verweerder bij summier onderzoek van de aanvraag moeten opvallen dat appellant slechts 10.58 ha heeft opgegeven voor de verzilvering van 14.10 toeslagrechten. Dit betekent dat appellant met de aanvraag, anders dan hij handgeschreven heeft aangegeven, slechts een gedeelte van zijn toeslagrechten zal kunnen verzilveren. Daarmee is de aanvraag innerlijk tegenstrijdig en niet samenhangend ingevuld.
Dat levert voldoende grond op om aan te nemen dat de aanvraag waarschijnlijk geen goede weergave bevat van hetgeen appellant beoogde aan te vragen.
In een dergelijk geval ligt het op de weg van verweerder om de aanvrager erop te wijzen dat hij de aanvraag niet conform zijn bedoelingen heeft ingevuld en hem de gelegenheid te bieden om de aanvraag desgewenst te wijzigen.
2.4.3 Nu appellant een dergelijke gelegenheid niet is geboden heeft verweerder een onjuiste toepassing gegeven aan artikel 19 van Verordening (EG) nr. 796/2004. Slotsom is dan ook dat het beroep gegrond dient te worden verklaard en dat het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking komt. Verweerder zal opnieuw op het bezwaar van appellant moeten beslissen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
Het is het College tenslotte niet gebleken dat appellant proceskosten heeft gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen.
3. De beslissing
Het College:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder opnieuw op het bezwaar van appellant beslist met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is
overwogen;
- bepaalt dat verweerder het door appellant betaalde griffierecht ten bedrage van € 150.-- (zegge: honderdvijftig euro)
vergoedt.
Aldus gewezen door mr. S.C. Stuldreher, in tegenwoordigheid van mr. F.W. du Marchie Sarvaas als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 25 juni 2010.
w.g. S.C. Stuldreher w.g. F.W. du Marchie Sarvaas