ECLI:NL:CBB:2010:BM6072

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
19 mei 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/345
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit Minister van Landbouw inzake bedrijfstoeslag 2007

In deze zaak heeft appellant, A, beroep ingesteld tegen een besluit van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, betreffende de vaststelling van zijn bedrijfstoeslag voor het jaar 2007. Het beroep is ingediend op 4 maart 2009, tegen een besluit van 21 januari 2009, waarin het bezwaar van appellant tegen een eerder besluit van 28 juni 2008 ongegrond werd verklaard. Dit eerdere besluit had de bedrijfstoeslag vastgesteld op € 1319,85, na een modulatiekorting van 5%. Op 22 juni 2009 heeft de Minister zijn eerdere beslissing herzien en de bedrijfstoeslag verhoogd naar € 1458,79, na gedeeltelijke gegrondverklaring van het bezwaar van appellant.

De procedure omvatte verschillende stappen, waaronder een administratieve controle en een controle ter plaatse door de AID. De Minister had vastgesteld dat de opgegeven oppervlakte van perceel 2, dat door appellant was opgegeven voor de toeslag, niet overeenkwam met de werkelijke oppervlakte. De administratieve controle toonde aan dat perceel 2 een oppervlakte had van 0.43 ha, terwijl appellant 0.53 ha had opgegeven. Dit leidde tot een korting op de toeslag, omdat de subsidiabele oppervlakte niet overeenkwam met de opgegeven oppervlakte.

Tijdens de zitting op 21 april 2010 heeft appellant zijn standpunt toegelicht, waarbij hij aanvoerde dat de gegevens van Alterra, die de oppervlakte van perceel 2 op 0.43 ha hadden vastgesteld, niet klopten. Het College heeft echter geoordeeld dat de topografische oppervlakte slechts een indicatie is en dat de subsidiabele oppervlakte afhankelijk is van de feitelijke situatie op het perceel. Het College heeft geconcludeerd dat de Minister terecht de oppervlakte van de niet-subsidiabele elementen, zoals schuren, niet heeft meegeteld bij de berekening van de bedrijfstoeslag.

Uiteindelijk heeft het College het beroep ongegrond verklaard, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. S.C. Stuldreher, met mr. F.W. du Marchie Sarvaas als griffier, op 19 mei 2010.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
Zesde enkelvoudige kamer
AWB 09/345 19 mei 2010
5101 Regeling GLB-inkomenssteun 2006
Uitspraak in de zaak van:
A, te B, appellant,
gemachtigde: C, te B,
tegen
de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,
gemachtigde: mr. M.A.G. van Leeuwen, werkzaam bij verweerders Dienst Regelingen.
1. De procedure
Appellant heeft bij brief van 2 maart 2009, bij het College binnengekomen op 4 maart 2009, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 21 januari 2009.
Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar van appellant tegen een besluit van 28 juni 2008, waarbij verweerder de bedrijfstoeslag van appellant voor het jaar 2007 op grond van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006 heeft vastgesteld.
Bij besluit van 22 juni 2009 heeft verweerder zijn besluit van 21 januari 2009 herzien.
Bij brief van 22 juni 2009 heeft verweerder een verweerschrift ingediend en de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.
Naar aanleiding van het besluit van 22 juni 2009 heeft appellant de gronden van zijn beroep aangevuld.
Verweerder heeft daarop gerageerd bij brief van 7 augustus 2009.
Op 21 april 2010 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij appellant, vergezeld van zijn gemachtigde, is verschenen. Verweerder werd ter zitting vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
2. De beoordeling van het geschil
2.1 Bij besluit van 28 juni 2008 heeft verweerder appellants bedrijfstoeslag voor het jaar 2007, na aftrek van 5 % modulatiekorting, vastgesteld op € 1319,85. Bij het besluit van 21 januari 2009 is het bezwaar van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard. Bij besluit van 22 juni 2009 heeft verweerder het besluit van 21 januari 2009 ingetrokken, het bezwaar van appellant alsnog gedeeltelijk gegrond verklaard en onder herroeping van het primaire besluit van 28 juni 2008 appellants bedrijfstoeslag voor 2007 vastgesteld op € 1458,79. Verweerder heeft daartoe als volgt overwogen.
2.2 Appellant heeft met de Gecombineerde opgave 2007 twee percelen grasland opgegeven voor uitbetaling van zijn toeslagrechten. Het betreft perceel 1 van 0.36 ha en perceel 2 van 0.53 ha. Appellant beschikte per peildatum 15 mei 2007 over 0.87 toeslagrecht, zodat hij van de door hem opgegeven 0.89 ha slechts 0.87 ha kan verzilveren.
Verweerder heeft bij een administratieve controle vastgesteld dat perceel 2, dat is opgegeven met een oppervlakte van 0.53 ha, is ingetekend op een topografisch perceel met een oppervlakte van 0.43 ha. Verweerder heeft daarop door de AID op 28 september 2009 een controle ter plaatse laten uitvoeren. Blijkens het van deze controle opgemaakte rapport is toen voor perceel 2 een subsidiabele oppervlakte van 0.41 ha gemeten. De controleur heeft in het rapport verklaard dat op het perceel 4 schuren stonden, waarvan er drie waren ingetekend. Verder heeft hij opgemerkt dat de meting heel moeilijk was door de hoge bomen en dicht op elkaar staande schuren. Verweerder heeft vervolgens het bureau GeoRas een teledetectiecontrole laten uitvoeren. GeoRas heeft daarbij een subsidiabele oppervlakte van 0.42 ha gemeten.
Naar aanleiding van deze controles heeft verweerder bij het besluit van 22 juni 2009 de subsidiabele oppervlakte van perceel 2 vastgesteld op 0.43 ha, hetgeen overeen komt met de bij de administratieve controle berekende oppervlakte en met de door Alterra op de bedrijfskaart ingetekende topografische oppervlakte van het perceel.
Dit betekent dat verweerder van de totale door appellant voor bedrijfstoeslag maximaal te benutten oppervlakte van 0.87 ha een oppervlakte van 0.08 ha niet heeft aanvaard. Dit verschil bedraagt, uitgedrukt in een percentage van de geconstateerde oppervlakte van 0.79 ha 10.13 %.
Met toepassing van artikel 51, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 796/2004 heeft verweerder de geconstateerde oppervlakte daarom nog eens gekort met twee keer de afgekeurde oppervlakte.
In het verweerschrift heeft verweerder nog opgemerkt dat de 0.43 ha gebaseerd is op een luchtfoto uit 2005. Het gaat om gegevens die gegenereerd zijn met behulp van gegevens van het kadaster. Indien appellant een grotere oppervlakte dan 0.43 ha had willen opgeven, had hij het bijgehuurde gedeelte als een apart perceel moeten opgeven.
Voorts heeft verweerder in zijn reactie op de aanvullende beroepsgronden van appellant naar voren gebracht dat hij er voor gekozen heeft de voor appellant meest gunstige oppervlakte van 0.43 ha te hanteren, aangezien de teledetectiecontrole door GeoRas en de administratieve controle een nagenoeg gelijke oppervlakte constateerden als de door de AID verrichte meting.
2.3 Appellant meent dat de door verweerder vastgestelde oppervlakte van 0.43 ha niet kan kloppen. Volgens de bedrijfskaart is perceel 2 immers, op basis van gegevens van Alterra, 0.43 ha groot. Appellant heeft aan dit perceel grenzend een stuk grond bijgehuurd, zodat de grootte van het perceel in 2007 minimaal 0.53 ha moet zijn. Appellant meent dat hij er op mag vertrouwen dat de gegevens van Alterra juist zijn.
In het kader van de Gecombineerde Opgave 2009 heeft appellant opgegeven dat perceel 2 0.43 ha groot is. Daarbij werd hem op de website van verweerders ministerie de vraag gesteld: “U heeft een beteelde oppervlakte opgegeven van 0,43 ha. Het door u getekende perceel is 0.52 ha groot. Klopt dit?”.
2.4 Het College overweegt als volgt.
2.4.1 Ingevolge artikel 6:19, eerste lid, Awb in verbinding met artikel 6:18 Awb moet het beroep van appellant worden geacht mede te zijn gericht tegen het besluit van 22 juni 2009. Ter zitting heeft appellant het beroep tegen het besluit van 21 januari 2009 ingetrokken. Dit betekent dat het College uitsluitend nog de rechtmatigheid van het besluit van 22 juni 2009 dient te beoordelen.
2.4.2 Met zijn betoog dat als de bedrijfskaart een topografische oppervlakte van 0.43 ha aangeeft en hij aangrenzend grond heeft bijgehuurd de subsidiabele oppervlakte dus altijd groter moet zijn dan 0.43 ha gaat appellant eraan voorbij dat de topografische oppervlakte slechts aangeeft dat de subsidiabele oppervlakte maximaal daaraan gelijk kan zijn. Bepalend voor de subsidiabele oppervlakte is echter de beteelde oppervlakte.
Ingevolge artikel 44, tweede lid, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 wordt onder subsidiabele hectare verstaan welke landbouwgrond ook van het bedrijf in de vorm van bouwland en blijvend grasland met uitzondering van de grond die voor blijvende teelten, als bosgrond of voor niet-landbouwactiviteiten in gebruik was. Dit betekent dat verweerder terecht de oppervlakte van vier schuren op perceel 2 niet heeft meegeteld voor de uitbetaling van bedrijfstoeslag.
Ter zitting heeft appellant desgevraagd verklaard dat hij de door hem opgegeven oppervlakte van perceel 2 van 0.53 ha heeft gemeten met een meetlint. Gelet op de door de AID en GeoRas uitgevoerde metingen, die niet hebben uitgewezen dat de oppervlakte van dit perceel meer bedraagt dan 0.43 ha, ziet het College hierin geen grond voor het oordeel dat verweerder bij de berekening van de oppervlakte van dit perceel niet mocht uitgaan van de door appellant op de bedrijfskaart ingetekende (met de perceelsgrenzen zoals door Alterra ingetekend samenvallende) oppervlakte, zijnde de voor appellant meest gunstige uitkomst van de door verweerder uitgevoerde controles.
2.4.3 Voorzover appellant wenst te betogen dat hij de dupe is geworden van een onjuist vermelde perceelsgrootte op de bedrijfskaart volgt het College hem daarin niet.
Het College merkt in dit verband op dat de bedrijfskaart niet meer vermeldt dan de kadastrale oppervlakte in 2005. Als appellant grond heeft bijgehuurd (of om andere redenen meent dat de kadastrale oppervlakte groter is dan 0.43 ha) zal de kadastrale oppervlakte dus toenemen. Appellant had derhalve, als hij de bijgehuurde grond voor uitbetaling van bedrijfstoeslag in aanmerking had willen brengen, de bijgehuurde oppervlakte apart op de bedrijfkaart moeten intekenen. In dat geval had hij van de bijgehuurde oppervlakte in ieder geval niet de oppervlakte van vier schuren mogen opgeven, daar die oppervlakte, zoals hiervoor aangegeven, niet steunwaardig is.
Aan het beroep van appellant op de vermelding op de website van verweerders ministerie van een oppervlakte van 0.52 ha kan niet de door hem gewenste betekenis worden gehecht, nu appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat verweerders stelling onjuist is dat daarbij geen rekening is gehouden met op het perceel aanwezige niet-subsidiabele elementen als de vier schuren en bomen.
2.4.4 Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het beroep ongegrond dient te worden verklaard. Het College ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling op de voet van artikel 8:75 van de Awb.
3. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. S.C. Stuldreher, in tegenwoordigheid van mr. F.W. du Marchie Sarvaas als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 19 mei 2010.
w.g S.C. Stuldreher w.g. F.W. du Marchie Sarvaas