3. Overwegingen
3.1 Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van appellant ongegrond verklaard. Daartoe heeft hij, samengevat, overwogen, dat hij bij de vaststelling van de toeslagrechten de tonnages zetmeel van in Duitsland gelegen percelen niet heeft meegenomen in de berekening van het referentiebedrag. Uit de bij hem bekende gegevens blijkt niet dat door appellant een andere hoeveelheid aardappelzetmeel afkomstig van Nederlands bodem is geleverd dan de nu in de berekening betrokken tonnen.
Ten onrechte meent appellant dat de in Duitsland gelegen percelen van zijn bedrijf bij het Nederlandse bedrijf behoren op grond van de zogenoemde Grensboerenregeling. Deze regeling laat veehouders toe hun eigen bedrijfsgronden tot 20 km over de grens te bemesten met onverwerkte mest. Deze regeling heeft geen betrekking op de productie van zetmeelaardappelen in het buitenland.
Appellants betoog dat deze Duitse percelen in de praktijk werden gerekend tot het Nederlandse bedrijf en de van deze percelen verkregen aardappelen in Nederland aan AVEBE zijn geleverd en dat daarvoor ook door Nederland betaalde subsidie is verkregen kan appellant niet baten. Artikel 2, onderdeel b, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 bepaalt immers dat slechts in Nederland gelegen percelen tot het bedrijf van de landbouwer kunnen behoren.
De toepasselijke Europese regels laten verweerder vervolgens geen ruimte om bij de berekening van toeslagrechten steun te betrekken die is verleend voor van Duitse percelen afkomstig zetmeel.
In het verweerschrift heeft verweerder gereageerd op het door appellant in het beroepschrift gedane beroep op de “Vrijstellingsbeschikking klein grensverkeer landbouwgoederen 1981”. Deze regeling, gebaseerd op de In- en uitvoerwet, maakt een vrijstelling mogelijk van in- en uitvoerrechten voor landbouwgoederen geteeld op of bestemd voor grenslanderijen, maar heeft in het kader van de onderhavige problematiek geen betekenis. Bij brief van 3 februari 2009 heeft verweerder hieraan toegevoegd dat appellant vanwege het Hoofdproductschap Akkerbouw (hierna: HPA) diverse circulaires en infobulletins heeft ontvangen, waarmee hij op de hoogte is gesteld van de wijzigingen in het Europese landbouwbeleid in 2005, waarbij het systeem van toeslagrechten werd ingevoerd. In dit voorlichtingsmateriaal is duidelijk aangegeven dat telers met percelen aardappelen in Duitsland die in de jaren vóór 2005 Duitse aardappelen leverden aan in Nederland gevestigde zetmeelfabrieken zich dienden te registreren bij de Duitse overheid. Zij zijn er tijdig op gewezen dat zij de steunaanvraag voor de Duitse percelen moesten indienen bij de Duitse autoriteiten.
3.2 Appellant betoogt dat hij de van zijn Duitse percelen afkomstige zetmeel steeds heeft geleverd aan AVEBE in Nederland en dat daarvoor ook in Nederland vanwege het HPA subsidie is ontvangen. Bij de meitelling heeft appellant deze Duitse percelen ook steeds opgegeven als behorend tot zijn Nederlandse bedrijf.
Het HPA heeft in de referentiejaren op het Duitse leveranciersnummer van appellant op basis van in het Duits gestelde leveringscontracten subsidie uitbetaald. Dit is ook nog in 2005 het geval geweest. Het is onbegrijpelijk dat voor van Duitse percelen afkomstig zetmeel 20 jaar lang subsidie is gegeven en dat deze subsidie nu opeens niet zou mogen meetellen voor de toeslagrechten.
Appellant heeft met zijn beroep op de Grensboerenregeling in zijn bezwaarschrift willen verwijzen naar de “Vrijstellingsbeschikking klein grensverkeer landbouwgoederen 1981”. Ingevolge deze vrijstellingsbeschikking worden de net over de grens gelegen Duitse percelen in de praktijk tot het Nederlandse bedrijf van appellant gerekend. Appellant meent dat een aanvraag om toeslagrechten in Duitsland nooit een kans gemaakt zou hebben, omdat hij in Duitsland alleen losse gronden voor de aardappelteelt heeft ingezet en hij daar dus nooit een bedrijf gehad heeft.
3.3.1 Tussen partijen is niet in geschil is dat verweerder voor appellant op juiste wijze berekende toeslagrechten heeft vastgesteld in verband met door appellant van het HPA ontvangen zetmeelsteun voor door de AVEBE-fabriek Oostermoer in de referentiejaren 2000 tot en met 2002 tot zetmeel verwerkte aardappelen, die appellant op percelen in Nederland geteeld had.
Het geschil beperkt zich tot de vraag of appellant daarnaast aanspraak kan maken op bedrijfstoeslagrechten op grond van de zetmeelsteun die hij in deze jaren van het HPA ontvangen heeft voor aardappelen, die hij op in Duitsland gelegen percelen geteeld heeft en die door de AVEBE-fabriek WTM verwerkt zijn. Appellant heeft deze aardappelen op grond van “Anbauverträge” met nummer 38798 aan AVEBE geleverd.
3.3.2 Het College stelt vast dat een deel van de aardappelzetmeelsteun van de productie is ontkoppeld en in de toeslagrechten is opgenomen, terwijl het overige deel van de steun gekoppeld is gebleven aan de productie van aardappelen ter verwerking tot zetmeel.
Ter verkrijging van de steun moeten dus ook twee verschillende aanvraagprocedures gevolgd worden.
3.3.3 Gedurende de referentiejaren was de definitie van “bedrijf” in artikel 1, vierde lid, van Verordening (EEG) nr. 3508/92 van de Raad van 27 november 1992 tot instelling van een geïntegreerd beheers- en controlesysteem voor bepaalde communautaire steunregelingen van toepassing. “Bedrijf” werd daar gedefinieerd als het geheel van produktie-eenheden dat door een bedrijfshoofd wordt beheerd en zich bevindt op het grondgebied van een lidstaat.
Genoemde verordening is ingetrokken bij Verordening (EG) nr. 1782/2003. Artikel 153, eerste lid, van laatstgenoemde verordening bepaalt dat Verordening (EEG) nr. 3508/92 wel van toepassing blijft voor de rechtstreekse betalingen in verband met de kalenderjaren vóór 2005.
Ingevolge de begripsomschrijving van “bedrijf” in artikel 2 van Verordening (EG) nr. 1782/2003, wordt “bedrijf” nu gedefinieerd als het geheel van productie-eenheden, dat door de landbouwer wordt beheerd en dat zich bevindt op het grondgebied van eenzelfde lidstaat. Met verweerder begrijpt het College daaruit, dat de in Duitsland gebruikte percelen van appellant, voor wat de toepassing van Verordening (EG) nr. 1782/2003 betreft, niet meer geacht worden tot zijn Nederlandse bedrijf te behoren.
3.3.4 Voor zover appellant voor productie op in Duitsland gelegen percelen toeslagrechten had willen ontvangen had hij deze aan moeten vragen in Duitsland; het enige land, waar zijn bedrijf voor wat betreft die percelen, gevestigd kan zijn. Aangezien in Duitsland reeds in 2005 de aan landbouwers toekomende toeslagrechten zijn vastgesteld, was de mogelijkheid daartoe echter reeds ten tijde van de indiening van appellants Aanvraag toeslagrechten op 12 april 2006 niet meer aanwezig.
3.3.5 Verweerder heeft het College desgevraagd laten weten, dat het HPA naar zijn mening de belanghebbenden voldoende tijdig en accuraat op de hoogte heeft gebracht van de hiervoor beschreven wijzigingen in de Europese regelgeving en de daaruit voor hen voortvloeiende gevolgen. Bij circulaire nr. 10.183 van 7 april 2004 betreffende Wijzigingen in de Contingenteringsregeling aardappelzetmeel is de telers van zetmeelaardappelen onder meer het volgende meegedeeld.