6. De beoordeling van het geschil
6.1 Het College stelt allereerst vast dat verweerder appellantes bezwaarschrift van 3 juli 2008 in overeenstemming met het bepaalde in artikel 6:10 van de Algemene wet bestuursrecht terecht heeft aangemerkt als een prematuur bezwaar tegen zijn besluit van 29 augustus 2008 en dit vervolgens, omdat appellante redelijkerwijs kon menen dat haar aanvraag reeds met de brief van 30 juni 2008 was afgewezen, in behandeling heeft genomen.
6.2 Ingevolge de in rubriek 2 aangehaalde regelgeving moet een aanvraag als hier aan de orde worden afgewezen, als deze niet uiterlijk binnen 25 dagen na 15 mei 2008, dus op 9 juni 2008, is ingediend.
Gelet op het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van
11 november 2004 (Maatschap Toeters, C-171/03, Jur.2004, blz. I-`10945), gaat het College ervan uit dat een aanvraag pas geacht kan worden te zijn ingediend op het moment dat deze door de bevoegde instantie ontvangen is. In dit geval is de, naar mag worden aangenomen, op 9 juni 2008 aangetekend vanuit België verzonden aanvraag op 10 juni 2008, derhalve na het einde van de daarvoor gestelde termijn, door verweerder ontvangen.
Dat sprake zou zijn van overmacht of uitzonderlijke omstandigheden in de zin van artikel 21 van Verordening (EG) nr. 796/2004, is gesteld noch gebleken.
6.3 Hetgeen appellante stelt, komt erop neer, dat verweerder tekortgeschoten is in de op hem rustende verplichting om haar (tijdig) een formulier Gecombineerde opgave uit te reiken of toe te zenden en haar te voorzien van het in artikel 22, tweede lid, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 bedoelde grafisch materiaal, waarop zij de ligging van de landbouwpercelen aan kon geven en dat verweerder haar op haar vragen dienaangaande onjuiste en/of irrelevante informatie verstrekt heeft, waardoor zij niet in staat geweest is de geldende, voor haar langdurig onbekend gebleven, termijn voor indiening in acht te nemen, hetgeen haar naar haar mening onder deze omstandigheden niet mag worden tegengeworpen.
Het College volgt haar daarin niet en overweegt daartoe dat een ondernemer, die een bestaand landbouwbedrijf overneemt, allereerst zelf de verantwoordelijkheid draagt om zich van de op landbouwers drukkende administratieve verplichtingen op de hoogte te stellen. Appellante heeft het primair aan zichzelf te wijten dat zij er niet van op de hoogte was, dat een aanvraag om haar toeslagrechten te verzilveren ingevolge Europese en nationale regelgeving uiterlijk op 15 mei van het kalenderjaar ontvangen moest zijn.
Indien appellante zich wel naar behoren op de hoogte gesteld had, dan had zij voldoende tijd gehad om actie te ondernemen om de benodigde formulieren en de bedrijfskaarten te verkrijgen en voor tijdige indiening van haar aanvraag zorg te dragen. Voorts is niet komen vast te staan dat D op 9 juni 2008 onjuiste informatie heeft verstrekt aan C.
6.4 Gelet daarop is terecht besloten de aanvraag af te wijzen en moet het daartegen gerichte beroep ongegrond verklaard worden.
6.5 Voor een veroordeling in de proceskosten vindt het College geen aanleiding.