ECLI:NL:CBB:2010:BM5671

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
12 mei 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08/967
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van de aanvraag om bedrijfstoeslag op grond van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006

In deze zaak heeft appellante, een N.V. gevestigd te X, beroep ingesteld tegen een besluit van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, waarbij haar aanvraag om uitbetaling van bedrijfstoeslag voor het jaar 2008 op grond van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006 werd afgewezen. De aanvraag was niet tijdig ontvangen door de Dienst Regelingen, wat leidde tot de afwijzing. Appellante had op 1 november 2007 een landbouwbedrijf aangekocht en had op 10 juni 2008 haar Gecombineerde opgave 2008 ingediend. De aanvraag werd echter pas op 10 juni 2008 door de Dienst Regelingen ontvangen, wat na de uiterste indieningsdatum van 15 mei 2008 was. Appellante stelde dat zij niet op de hoogte was van de regelgeving en dat de Dienst Regelingen tekort was geschoten in haar voorlichting. Het College heeft vastgesteld dat de aanvraag pas geacht kan worden ingediend op het moment dat deze door de bevoegde instantie is ontvangen. Aangezien de aanvraag na de gestelde termijn was ontvangen, was de afwijzing terecht. Het College oordeelde dat appellante zelf verantwoordelijk was voor het tijdig indienen van de aanvraag en dat er geen sprake was van overmacht of uitzonderlijke omstandigheden. De uitspraak werd gedaan op 12 mei 2010, waarbij het beroep ongegrond werd verklaard.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
AWB 08/967 12 mei 2010
5101 Regeling GLB-inkomenssteun 2006
Uitspraak in de zaak van:
A N.V., te X, appellante,
gemachtigde: mr. ir. J.L. Mieras, werkzaam bij de Zuidelijke Land- en Tuinbouworganisatie te Goes,
tegen
de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,
gemachtigde: drs. M. Star, werkzaam bij verweerders Dienst Regelingen.
1. De procedure
Appellante heeft bij brief van 27 november 2008, bij het College ontvangen op 2 december 2008, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 19 november 2008.
Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar van appellante tegen zijn besluit van 29 augustus 2008, waarbij verweerder appellantes aanvraag om uitbetaling van bedrijfstoeslag voor het jaar 2008 op grond van de regeling GLB-inkomenssteun 2006 (hierna: de Regeling) heeft afgewezen.
Bij brief van 26 januari 2009 heeft verweerder een verweerschrift ingediend en de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.
Op 3 juni 2009 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij voor appellante de gemachtigde is verschenen, vergezeld van B, bestuurder van appellante. Verweerder werd ter zitting vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
Het onderzoek is ter zitting gesloten.
Bij beschikking van 8 juli 2009 heeft het College het onderzoek heropend en verweerder verzocht nader onderzoek te doen in verband met de stellingen van appellante over het gezegde in een telefoongesprek dat op 9 juni 2008 tussen de secretaresse van appellante, C (hierna: C) en D, werkzaam bij verweerders Dienst Regelingen (hierna: D) gevoerd is.
Verweerder heeft het College bij brief van 15 juli 2009 op de hoogte gesteld van zijn bevindingen. Het College heeft verweerder mede naar aanleiding van appellantes reactie daarop gevraagd nader onderzoek te verrichten. Verweerder heeft het College bij brief van 6 oktober 2009 van de resultaten op de hoogte gesteld. Naar aanleiding daarvan heeft appellante bij brief van 16 oktober 2009 verzocht C en D als getuige te verhoren.
Het College heeft de zaak daarop verwezen naar de enkelvoudige kamer. Op 23 maart 2010 hebben de getuigen voor de enkelvoudige kamer verklaringen afgelegd. Voorts hebben de gemachtigden van partijen, alsmede E, werkzaam bij verweerders Dienst Regelingen, het woord gevoerd. De zaak is daarop weer verwezen naar de meervoudige kamer. Deze heeft, gelet op de door partijen ter zitting van 23 maart 2010 uitgesproken opvatting, dat geen nadere behandeling ter zitting door de meervoudige kamer behoefde plaats te vinden, het onderzoek gesloten.
2. De grondslag van het geschil
2.1 Artikel 22 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad van 29 september 2003 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers luidt voorzover en ten tijde hier van belang:
“Steunaanvragen
Een landbouwer dient elk jaar een aanvraag voor de onder het geïntegreerd systeem vallende rechtstreekse betalingen in (…) ”
Verordening (EG) nr. 796/2004 van de Commissie van 21 april 2004 houdende uitvoeringsbepalingen inzake de randvoorwaarden, de modulatie en het geïntegreerd beheers- en controlesysteem waarin is voorzien bij Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers luidt voorzover en ten tijde hier van belang:
“Artikel 2
Begripsomschrijvingen
Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
(..)
11. “verzamelaanvraag”: de aanvraag om rechtstreekse betalingen op grond van de bedrijfstoeslagregeling (…)
Artikel 11
Uiterste datum voor de indiening van de verzamelaanvraag
1. Een landbouwer die steun aanvraagt in het kader van welke van de oppervlaktegebonden steunregelingen dan ook, mag slechts één verzamelaanvraag per jaar indienen. (…)
2. De verzamelaanvraag wordt ingediend uiterlijk op een voor de lidstaten vast te stellen datum die niet later is dan 15 mei. (…)
Artikel 12
Inhoud van de verzamelaanvraag
1. De verzamelaanvraag moet alle gegevens bevatten die nodig zijn om te bepalen of aanspraak op de steun kan worden gemaakt, en met name:
(…)
d) de voor de identificatie van alle percelen landbouwgrond van het bedrijf benodigde gegevens, de oppervlakte van deze percelen, uitgedrukt in hectaren tot twee cijfers achter de komma, de ligging ervan en, voorzover relevant, het grondgebruik op die percelen en het feit dat het al dan niet om een geïrrigeerd perceel gaat;
(…)
3. Ten behoeve van de identificatie van alle percelen landbouwgrond op het bedrijf zoals bedoeld in lid 1, onder d) van het onderhavige artikel wordt op de overeenkomstig artikel 22, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 aan de landbouwers verstrekte voorbedrukte formulieren melding genaakt van de oppervlakte per referentieperceel die maximaal voor steun in het kader van de bedrijfstoeslagregeling in aanmerking komt. Voorts worden op het grafische materiaal dat overeenkomstig het genoemde lid 2 aan de landbouwer wordt bezorgd, de grenzen en de unieke identificatie van de referentiepercelen aangegeven en geeft de landbouwer daarop de ligging van elk perceel landbouwgrond aan.
Artikel 21
Te late indiening.
1. Behoudens overmacht en uitzonderlijke omstandigheden als bedoeld in artikel 72 wordt bij indiening van een steunaanvraag in het kader van de onderhavige verordening na de desbetreffende termijn een verlaging met 1% per werkdag toegepast op de bedragen waarop de landbouwer recht zou hebben gehad als de aanvraag tijdig was ingediend. (…)
Bij een termijnoverschrijding van meer dan 25 dagen wordt de aanvraag afgewezen.
(…)“
De Regeling luidt voorzover hier van belang:
“ Artikel 55
1. De landbouwer die aanspraak maakt op subsidie in het kader van een van de in artikel 2, tweede lid, onderdeel a en b, bedoelde steunregelingen en de melkpremieaanvraag, maakt gebruik van de verzamelaanvraag.
2. Voor de verzamelaanvraag maakt de landbouwer gebruik van een door de minister vastgesteld formulier dat door de landbouwer volledig en naar waarheid is ingevuld, ondertekend en gedagtekend.
3. De verzamelaanvraag wordt in de periode van 1 april tot en met 15 mei ingediend bij DR.”
De Regeling landbouwtelling en gecombineerde opgave 2008 (Stcrt. 2008, nr. 60) luidt, voor zover hier van belang:
“Artikel 1
In deze regeling wordt verstaan onder:
(…)
b. beschrijvingsbiljet: formulier, waarvan het model als bijlage I bij deze regeling is opgenomen;
(…)
Artikel 2
In het tijdvak dat loopt van 1 april 2008 tot en met 15 mei 2008 wordt een landbouwtelling gehouden als bedoeld in de artikelen 24 en 25 van de Landbouwwet.
Artikel 3.
1. Ten behoeve van de telling, bedoeld in artikel 2, wordt een beschrijvingsbiljet uitgereikt of verzonden door de Minister.
2. In afwijking van het eerste lid, wordt geen beschrijvingsbiljet uitgereikt of verzonden door de Minister, indien de opgave ten behoeve van de telling, bedoeld in artikel 2 van deze regeling, in 2007 elektronisch is ingediend overeenkomstig paragraaf 2 van de Regeling landbouwtelling en gecombineerde opgave 2007.
Artikel 6
Onverminderd het bepaalde in artikel 4 maakt de uit dien hoofde opgaveplichtige die tevens gehouden is:
a. gegevens te verstrekken met betrekking tot subsidieaanvragen op grond van de bedrijfstoeslagregeling (…) bedoeld in artikel 2, tweede lid, onderdelen a (…) van de regeling GLB-inkomenssteun 2006 (…)
voor het verstrekken van alle onderscheiden gegevens gebruik van het beschrijvingsbiljet.”
De in artikel 1 bedoelde bijlage I bij de Regeling landbouwtelling bevat het formulier Gecombineerde opgave 2008.
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Appellante heeft op 1 november 2007 een landbouwbedrijf aan de F te Y aangekocht. De overdracht is vrijwel terstond gemeld.
- Op 6 februari 2008 heeft de oude eigenaar gebeld met de Dienst Regelingen en aangegeven dat hij nog steeds in verband met dit bedrijf papieren kreeg, waardoor hij zich afvroeg of de overdracht goed geregistreerd was.
- Bij schrijven van 7 februari 2008 heeft verweerder appellante bericht dat zij in de administratie van Dienst Regelingen als bedrijfsvoerder was opgenomen.
- Op 10 juni 2008 is de Gecombineerde opgave 2008 van appellante bij verweerder ontvangen. Op 16 juni 2008 heeft appellante ter aanvulling de ingevulde bedrijfskaarten aan verweerder gezonden.
- Bij brief van 30 juni 2008 heeft verweerder appellante medegedeeld dat de opgave na 9 juni 2008 is ontvangen en dat zij derhalve geen uitbetaling van de toeslagrechten zou ontvangen.
- Bij brief van 3 juli 2008 heeft appellante daartegen bezwaar gemaakt.
- Bij besluit van 29 augustus 2008 heeft verweerder appellants aanvraag om uitbetaling van de toeslagrechten over het jaar 2008 afgewezen.
- Appellante is op 15 september 2008 over haar bezwaar gehoord.
- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van appellante, dat is opgevat als een bezwaar tegen het besluit van 29 augustus 2008, ongegrond verklaard.
Verweerder heeft daartoe uiteengezet, dat ingevolge de hier van belang zijnde regelgeving de aanvraag uiterlijk op 15 mei 2008 kon worden ingediend, dat bij ontvangst uiterlijk op 9 juni 2008 de aanvraag met een korting kon worden gehonoreerd en dat bij ontvangst na 9 juni 2009 de aanvraag moest worden afgewezen. Onder verwijzing naar nationale en Europese jurisprudentie heeft verweerder uiteengezet dat een aanvraag slechts als ingediend kan worden beschouwd als hij daadwerkelijk door de Dienst Regelingen is ontvangen. In dit geval is de aanvraag op 10 juni 2009 ontvangen, zodat tot afwijzing besloten moest worden.
Het feit dat appellante erop gerekend had dat de verkoper, samen met de notaris, de uitbetaling van toeslagrechten zou regelen en dat zij pas in mei 2009 had ontdekt dat dit niet geregeld was en dat zij daarna zo snel mogelijk alsnog een aanvraag had ingediend, kan aan het vorenstaande niet afdoen. Dat wordt niet anders door het feit, dat zij als Belgisch bedrijf en als in de landbouw startend ondernemer, niet voldoende van de in Nederland geldende regelgeving op de hoogte was. Van een ondernemer mag immers verwacht worden, dat hij zich op de hoogte stelt van de voor zijn bedrijf geldende regelgeving.
Van overmacht of buitengewone omstandigheden is voorts niet gebleken.
4 Het standpunt van appellante
Na de ontvangst van verweerders schrijven van 7 februari 2008 waarbij appellantes registratie als landbouwonderneming bij verweerder bevestigd was, heeft appellante op 3 maart 2008 telefonisch aan verweerders Dienst Regelingen verzocht aan te geven hoe zij nu verder diende te handelen. Haar werd toen medegedeeld, dat alles in orde was en verder vanzelf zou verlopen.
Op 30 mei 2008 heeft appellante vervolgens gebeld om te vernemen wanneer de toeslagrechten zouden worden uitbetaald. Toen werd haar medegedeeld, dat daartoe uiterlijk op 15 mei een aanvraag had moeten worden ingediend. Aangezien haar nimmer een formulier voor de Gecombineerde opgave was toegezonden is toen afgesproken, dat dit haar zou worden toegestuurd en dat zij dit direct zou invullen en terugzenden. Zij ontving het formulier op vrijdag 6 juni 2008, maar bij het invullen bleek dat de benodigde bedrijfskaarten niet waren meegestuurd.
Op maandag 9 juni 2008 heeft appellante daarop weer contact opgenomen met de Dienst Regelingen. Zij sprak met de daar werkzame D, die toezegde de benodigde kaarten alsnog te zullen opsturen, maar aangaf dat de aanvraag op 9 juni 2008 moest worden ingediend, om nog – met korting – gehonoreerd te kunnen worden. Appellante stelt dat in deze situatie van D verwacht had mogen worden, dat deze haar erop geattendeerd zou hebben, dat een op 9 juni 2008 in België verzonden stuk niet op dezelfde dag bij de Dienst Regelingen in Nederland ontvangen kan worden, zodat appellante andere maatregelen had kunnen overwegen om de aanvraag tijdig in te dienen.
Appellante heeft daarbij benadrukt dat de Dienst Regelingen ook voor 9 juni 2008 reeds tekortgeschoten was in een adequate voorlichting en advisering van appellante bij de indiening van haar aanvraag.
5. Nadere verklaringen over het telefoongesprek op 9 juni 2008.
Op verzoek van appellante zijn C, die op 9 juni 2008 namens appellante gebeld had, en D, die het gesprek namens verweerder met haar gevoerd had, ter zitting van het College gehoord.
C verklaarde, kort weergegeven, dat zij op 9 juni 2008 tussen 10.00 en 11.00 uur gebeld heeft met het Loket over de niet toegezonden bedrijfskaarten. Het gesprek heeft ongeveer 5 minuten geduurd. In het telefoongesprek is haar medegedeeld dat 9 juni de laatste dag was, waarop in 2008 nog de Gecombineerde opgave kon worden ingediend. Toen zij vroeg of het dan zinvol was deze aangetekend te verzenden, is haar een bevestigend antwoord gegeven.
D verklaarde, kort weergegeven, dat op 9 juni 2008, de laatste dag van de kortingsperiode voor het indienen van de Gecombineerde opgave sprake is van 500 tot 800 inkomende gesprekken per dag. Aan het gesprek met C, dat blijkens haar notities om 14.53 uur heeft plaatsgehad, heeft zij geen concrete herinneringen. Gesprekken uit het buitenland zijn niet zo bijzonder, dat het haar om die reden had moeten bijblijven. Zij stelde dat zij zeker gezegd zal hebben, dat de Gecombineerde opgave uiterlijk op 9 juni kon worden ingediend en daarbij wellicht verwezen te hebben naar de brochure voor nadere informatie. Dat in het gesprek aangetekende verzending aan de orde geweest is, kon zij niet uitsluiten. Als het aan de orde geweest is, zou zij gezegd kunnen hebben dat het voordeel daarvan is, dat de verzending zo nodig kan worden aangetoond.
6. De beoordeling van het geschil
6.1 Het College stelt allereerst vast dat verweerder appellantes bezwaarschrift van 3 juli 2008 in overeenstemming met het bepaalde in artikel 6:10 van de Algemene wet bestuursrecht terecht heeft aangemerkt als een prematuur bezwaar tegen zijn besluit van 29 augustus 2008 en dit vervolgens, omdat appellante redelijkerwijs kon menen dat haar aanvraag reeds met de brief van 30 juni 2008 was afgewezen, in behandeling heeft genomen.
6.2 Ingevolge de in rubriek 2 aangehaalde regelgeving moet een aanvraag als hier aan de orde worden afgewezen, als deze niet uiterlijk binnen 25 dagen na 15 mei 2008, dus op 9 juni 2008, is ingediend.
Gelet op het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van
11 november 2004 (Maatschap Toeters, C-171/03, Jur.2004, blz. I-`10945), gaat het College ervan uit dat een aanvraag pas geacht kan worden te zijn ingediend op het moment dat deze door de bevoegde instantie ontvangen is. In dit geval is de, naar mag worden aangenomen, op 9 juni 2008 aangetekend vanuit België verzonden aanvraag op 10 juni 2008, derhalve na het einde van de daarvoor gestelde termijn, door verweerder ontvangen.
Dat sprake zou zijn van overmacht of uitzonderlijke omstandigheden in de zin van artikel 21 van Verordening (EG) nr. 796/2004, is gesteld noch gebleken.
6.3 Hetgeen appellante stelt, komt erop neer, dat verweerder tekortgeschoten is in de op hem rustende verplichting om haar (tijdig) een formulier Gecombineerde opgave uit te reiken of toe te zenden en haar te voorzien van het in artikel 22, tweede lid, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 bedoelde grafisch materiaal, waarop zij de ligging van de landbouwpercelen aan kon geven en dat verweerder haar op haar vragen dienaangaande onjuiste en/of irrelevante informatie verstrekt heeft, waardoor zij niet in staat geweest is de geldende, voor haar langdurig onbekend gebleven, termijn voor indiening in acht te nemen, hetgeen haar naar haar mening onder deze omstandigheden niet mag worden tegengeworpen.
Het College volgt haar daarin niet en overweegt daartoe dat een ondernemer, die een bestaand landbouwbedrijf overneemt, allereerst zelf de verantwoordelijkheid draagt om zich van de op landbouwers drukkende administratieve verplichtingen op de hoogte te stellen. Appellante heeft het primair aan zichzelf te wijten dat zij er niet van op de hoogte was, dat een aanvraag om haar toeslagrechten te verzilveren ingevolge Europese en nationale regelgeving uiterlijk op 15 mei van het kalenderjaar ontvangen moest zijn.
Indien appellante zich wel naar behoren op de hoogte gesteld had, dan had zij voldoende tijd gehad om actie te ondernemen om de benodigde formulieren en de bedrijfskaarten te verkrijgen en voor tijdige indiening van haar aanvraag zorg te dragen. Voorts is niet komen vast te staan dat D op 9 juni 2008 onjuiste informatie heeft verstrekt aan C.
6.4 Gelet daarop is terecht besloten de aanvraag af te wijzen en moet het daartegen gerichte beroep ongegrond verklaard worden.
6.5 Voor een veroordeling in de proceskosten vindt het College geen aanleiding.
7. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. W.E. Doolaard, mr. E.J.M. Heijs en mr. M. Munsterman, in tegenwoordigheid van mr. F.W. du Marchie Sarvaas als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 12 mei 2010.
w.g. W.E. Doolaard w.g. F.W. du Marchie Sarvaas