ECLI:NL:CBB:2010:BM3412

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
3 mei 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08/973
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van bezwaar tegen de vaststelling van bedrijfstoeslag op grond van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006

In deze zaak heeft appellant, A, beroep ingesteld tegen een besluit van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder, inzake de vaststelling van zijn bedrijfstoeslag voor het jaar 2006 op basis van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006. Het beroep is ingesteld op 4 december 2008, tegen een besluit van verweerder van 12 november 2008, dat betrekking had op het bezwaar van appellant tegen een eerder besluit van 27 februari 2008. Dit laatste besluit had de bedrijfstoeslag van appellant vastgesteld.

De procedure omvatte verschillende correspondenties tussen appellant en verweerder, waarbij verweerder op 5 januari 2009 een verweerschrift indiende en aanvullende informatie verstrekte op verzoek van het College. De zitting vond plaats op 24 maart 2010, waarbij appellant niet aanwezig was, maar verweerder werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, mr. M.M. de Vries.

Het College heeft de ontvankelijkheid van het bezwaar van appellant beoordeeld. Het College concludeert dat appellant niet tijdig bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 27 februari 2008, omdat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift op 28 februari 2007 begon en eindigde op 11 april 2007. Appellant heeft pas op 23 juni 2008 bezwaar gemaakt, wat te laat was. Het College oordeelt dat er geen feiten of omstandigheden zijn die de termijnoverschrijding verschoonbaar maken.

Daarom heeft het College het bezwaar van appellant ten onrechte ontvankelijk geacht en verklaart het beroep gegrond. Het College vernietigt het bestreden besluit en verklaart het bezwaar niet-ontvankelijk. Tevens is verweerder verplicht het door appellant betaalde griffierecht van € 145,-- te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. S.C. Stuldreher, met mr. F.W. du Marchie Sarvaas als griffier, op 3 mei 2010.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
Zesde enkelvoudige kamer
AWB 08/973 3 mei 2010
5101 Regeling GLB-inkomenssteun 2006
Uitspraak in de zaak van:
A, te B, appellant,
tegen
de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,
gemachtigde: mr. M.M. de Vries, werkzaam bij verweerders Dienst Regelingen.
1. De procedure
Appellant heeft met een op 4 december 2008 bij het College ontvangen brief beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 12 november 2008.
Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar van appellant tegen een besluit van 27 februari 2008, waarbij verweerder de bedrijfstoeslag van appellant op grond van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006 (hierna: de Regeling) voor het jaar 2006 heeft vastgesteld.
Bij brief van 5 januari 2009 heeft verweerder een verweerschrift ingediend en de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.
Bij brief van 16 februari 2009 heeft het College verweerder om aanvullende informatie gevraagd. Verweerder heeft hierop bij brief van 2 maart 2009 gereageerd.
Op 24 maart 2010 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij appellant niet is verschenen. Verweerder werd ter zitting vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
2. De beoordeling van het geschil
2.1 Het College ziet zich ambtshalve gesteld voor de vraag of verweerder appellant bij het bestreden besluit terecht heeft ontvangen in zijn bezwaar tegen het besluit van 27 februari 2008, waarbij appellants bedrijfstoeslag voor het jaar 2006 is vastgesteld. Het College beantwoordt deze vraag ontkennend en overweegt daartoe als volgt.
2.2 Ingevolge artikel 6:7 in verbinding met artikel 6:8, eerste lid, van de Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken, welke termijn aanvangt met ingang van de dag na die waarop een besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Artikel 6:11 van de Awb bepaalt dat ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege blijft, indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
2.3 Verweerder heeft op 15 mei 2006 het formulier Gecombineerde opgave 2006, waarmee appellant onder meer om uitbetaling van zijn toeslagrechten heeft verzocht, ontvangen.
Verweerder heeft, op grond van artikel 11, vijfde en zesde lid, van de Regeling, deze aanvraag tevens aangemerkt als een op 9 juni 2006 bij hem binnengekomen aanvraag om vaststelling van toeslagrechten. Verweerder heeft aan deze coulance-regeling toepassing gegeven omdat appellant niet, zoals artikel 11, eerste lid, van de Regeling voorschrijft, op uiterlijk 15 mei een aanvraag tot vaststelling van toeslagrechten heeft ingediend.
Verweerder heeft appellant bij brief van 23 februari 2007 geïnformeerd over zijn voornemen om met toepassing van de coulance-regeling een korting op te leggen van 51 % in verband met het niet tijdig indienen van een aanvraag tot vaststelling van zijn toeslagrechten.
Verweerder heeft bij besluit van 27 februari 2008 de bedrijfstoeslag van appellant over 2006 vastgesteld. Verweerder heeft het besluit op dezelfde dag verzonden.
Op 14 mei 2008 heeft appellant bij verweerder gevraagd waarom hij nog geen uitbetaling van toeslagrechten over 2006 had ontvangen. Daarop is appellant meegedeeld dat het besluit reeds was verzonden op 27 februari 2008 en is hem nog dezelfde dag een kopie van het besluit toegezonden.
Appellant heeft vervolgens tegen het besluit tot vaststelling van zijn bedrijfstoeslag bezwaar gemaakt met een op 23 juni 2008 bij verweerder ontvangen brief. Appellant heeft op 10 september 2008 telefonisch uiteengezet dat het op 27 februari 2008 toegezonden besluit hem nooit heeft bereikt. Daarom heeft hij pas na ontvangst van het in kopie toegezonden besluit bezwaar gemaakt.
2.4 Het besluit van 27 februari 2007 is bekendgemaakt door toezending aan appellant op die datum. In de enkele stelling van appellant dat hij dit besluit niet heeft ontvangen, ziet het College onvoldoende grond voor het oordeel dat appellant de ontvangst van dat besluit op niet-ongeloofwaardige wijze heeft ontkend.
Nu appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij het besluit van 27 februari 2007 niet heeft ontvangen, is de termijn waarbinnen daartegen bezwaar kon worden gemaakt aangevangen op 28 februari 2007 en geëindigd op 11 april 2007. Het op 23 juni 2008 bij verweerder ontvangen bezwaarschrift is derhalve niet tijdig ingediend. Uitgaande van de bekendmaking van het besluit op 27 februari 2007, is niet gebleken van feiten en omstandigheden op grond waarvan moet worden geoordeeld dat de termijnoverschrijding op grond van artikel 6:11 van de Awb verschoonbaar moet worden geacht.
Ook indien wel aannemelijk zou zijn geworden dat appellant eerst door toezending op 14 mei 2007 van een kopie van het besluit van 27 februari 2007 van het bestaan van dit besluit op de hoogte is geraakt, bestond er voor verweerder geen aanleiding om de termijnoverschrijding op grond van artikel 6:11 van de Awb verschoonbaar te achten. Na de verzending van deze kopie heeft appellant vervolgens meer dan vijf weken later alsnog bezwaar gemaakt tegen dat besluit. Volgens vaste jurisprudentie dient zo spoedig mogelijk nadat alsnog kennis kon worden genomen van een besluit daartegen bezwaar te worden gemaakt, waarbij een termijn van twee weken na kennisneming van het bestaan van het besluit wordt gehanteerd. Aangezien eerst na ruim vijf weken bezwaar is gemaakt, heeft appellant niet zo spoedig mogelijk alsnog bezwaar gemaakt.
2.5 Uit al het voorgaande volgt dat verweerder het bezwaar van appellant ten onrechte ontvankelijk heeft geacht. Het beroep is derhalve gegrond. Het College zal op de voet van artikel 8:72, vierde lid, Awb zelf in de zaak voorzien en het bezwaar alsnog niet-ontvankelijk verklaren. Uit dit laatste volgt dat aan een inhoudelijke beoordeling van de beroepsgronden van appellant niet wordt toegekomen.
2.6 Aangezien het College het beroep gegrond verklaart, is verweerder ingevolge artikel 8:74, eerste lid, Awb gehouden het door appellant betaalde griffierecht ad € 145.-- te vergoeden. Niet gebleken is dat appellant kosten heeft gemaakt die met toepassing van artikel 8:75 Awb voor vergoeding in aanmerking komen.
3. De beslissing
Het College:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- verklaart het bezwaar niet-ontvankelijk en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- bepaalt dat verweerder aan appellant het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 145.-- (zegge:
honderdvijfenveertig euro) vergoedt.
Aldus gewezen door mr. S.C. Stuldreher, in tegenwoordigheid van mr. F.W. du Marchie Sarvaas als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 3 mei 2010.
w.g. S.C. Stuldreher w.g. F.W. du Marchie Sarvaas