ECLI:NL:CBB:2010:BM3274

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
15 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08/138
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit inzake slachtpremie voor runderen

In deze zaak heeft appellant, A, beroep ingesteld tegen een besluit van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder, inzake de toekenning van slachtpremies voor runderen. Het beroep is ingediend op 5 februari 2008, tegen een besluit dat op 21 december 2007 was genomen, waarin de bezwaren van appellant tegen eerdere besluiten van 13 juni 2002 en 26 september 2006 ongegrond werden verklaard. Appellant had in totaal € 861,30 en € 9936,80 aan slachtpremies ontvangen, maar stelde dat hij recht had op wettelijke rente over deze bedragen vanaf 1 juni 2001 tot de dag van betaling op 3 oktober 2006.

De beoordeling van het College richtte zich op de vraag of appellant recht had op de slachtpremies en de bijbehorende wettelijke rente. Het College oordeelde dat er geen bewijs was dat appellant in 2001 recht had op slachtpremie voor de runderen die in 2006 waren geslacht. De relevante Europese verordeningen, waaronder Verordening (EG) nr. 1254/1999 en Verordening (EG) nr. 117/2006, werden in de beoordeling betrokken. Het College concludeerde dat er geen slachtmeldingen waren gedaan door het slachthuis, wat betekende dat appellant geen recht had op de slachtpremie en dus ook niet op de wettelijke rente.

Uiteindelijk verklaarde het College het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. E.J.M. Heijs, met mr. F.W. du Marchie Sarvaas als griffier, op 15 april 2010.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
Zesde enkelvoudige kamer
AWB 08/138 15 april 2010
7850 Regeling overig
Uitspraak in de zaak van:
A, te B, appellant,
gemachtigde: C, zoon van appellant,
tegen
de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,
gemachtigde: mr. M.W. Oomen, werkzaam bij verweerders Dienst Regelingen.
1. Het procesverloop
Appellant heeft bij brief van 1 februari 2008, bij het College ontvangen op 5 februari 2008, beroep ingesteld tegen een op 27 december 2007 verzonden besluit van verweerder van 21 december 2007.
Bij dit besluit heeft verweerder beslist op de bezwaren van appellant tegen een tweetal hierna nader omschreven besluiten van 13 juni 2002 en 26 september 2006.
Op 7 april 2008 heeft verweerder een verweerschrift ingediend en de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.
Bij brief van 24 september 2009 heeft het College aan verweerder twee vragen gesteld.
Verweerder heeft deze vragen bij brief van 16 december 2009 beantwoord.
Op 17 maart 2010 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij partijen bij monde van hun gemachtigde hun standpunt nader hebben toegelicht.
2. De beoordeling van het geschil
2.1 Bij besluit van 13 juni 2002 heeft verweerder aan appellant voor het jaar 2001 € 861,30 aan slachtpremie voor runderen verleend op grond van Verordening (EG) nr. 1254/1999 van de Raad van 17 mei 1999 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector rundvlees.
Bij besluit van 26 september 2006 heeft verweerder aan appellant voor het jaar 2001 € 9936,80 aan slachtpremie voor runderen verleend op grond van Verordening (EG) nr. 117/2006 van de Commissie van 20 juli 2006 betreffende de slachtpremie en de extra betalingen in het kader van veterinaire maatregelen voor de slachting van dieren in Nederland.
2.2 Bij het thans bestreden besluit van 21 december 2007 heeft verweerder de bezwaren tegen beide besluiten ongegrond verklaard. Het besluit is, samengevat weergegeven, als volgt gemotiveerd:
Appellant is het eens met het alsnog uitbetalen van slachtpremie, maar meent dat hij in aanmerking komt voor vergoeding van de wettelijke rente vanaf 1 juni 2001 tot en met de dag van betaling op 3 oktober 2006.
Om voor wettelijke rente in aanmerking te komen zou moeten vaststaan dat appellant reeds in 2001 recht had op slachtpremie voor de runderen waarvoor verweerder in 2006 een betaling heeft gedaan. Dit is niet het geval. Het recht op slachtpremie van appellant voor zijn in 2001 wegens MKZ op het slachthuis geruimde runderen vindt zijn grondslag in Verordening (EG) nr. 1117/2006. Er was geen grond om de betreffende runderen voor slachtpremie in aanmerking te brengen op grond van artikel 11 van Verordening (EG) nr. 1254/1999. Daarmee staat vast dat appellant niet reeds sinds 2001 recht had op de hem in 2006 uitgekeerde premie. Appellant heeft dus geen recht op vergoeding van wettelijke rente.
2.3 Het College overweegt het volgende.
Van vergoeding van wettelijke rente kan eerst sprake zijn, indien verweerder aan appellant reeds bij het besluit van 13 juni 2002 slachtpremie op grond van Verordening (EG) nr. 1254/1999 had moeten verlenen voor de runderen waarvoor bij besluit van 26 september 2009 slachtpremie op grond van Verordening (EG) nr. 117/2006 is verleend.
Ingevolge artikel 35 van Verordening (EG) nr. 2342/1999 van de Commissie van 28 oktober 1999 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1254/1999 van de Raad houdende een gemeenschappel?ke ordening der markten in de sector rundvlees met betrekking tot de premieregelingen, in verbinding met artikel 2.4b, tweede lid, van de Regeling dierlijke EG-premies moeten aanvragen voor premie ter zake van het slachten van runderen in een in Nederland gelegen abattoir worden ingediend door melding van de slacht door het betrokken abattoir aan het I&R-register.
Verweerder heeft in zijn reeds eerder genoemde brief van 16 december 2009 aan het College meegedeeld en ter zitting herhaald, dat voor de betrokken runderen geen slachtmeldingen zijn gedaan door het slachthuis. Appellant heeft ter zitting weliswaar gesteld maar op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt dat wel slachtmeldingen zijn gedaan door het slachthuis. Het College gaat er daarom vanuit dat voor de betrokken runderen geen slachtmeldingen door het slachthuis, en daarmee geen aanvragen om slachtpremie, zijn gedaan. Dit brengt mee dat appellant voor deze runderen geen recht heeft op slachtpremie op grond van Verordening (EG) nr. 1254/1999 en dientengevolge evenmin recht heeft op vergoeding van wettelijke rente.
Al hetgeen appellant overigens in beroep heeft aangevoerd, stuit hierop af en kan daarom verder onbesproken blijven.
2.4 De conclusie is dat het beroep ongegrond moet worden verklaard. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
3. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. E.J.M. Heijs, in tegenwoordigheid van mr. F.W. du Marchie Sarvaas als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 15 april 2010.
w.g. E.J.M. Heijs w.g. F.W. du Marchie Sarvaas