ECLI:NL:CBB:2010:BM2491

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
4 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08/1016
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing aanvraag bedrijfstoeslag op grond van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006

In deze zaak heeft appellant, A, beroep ingesteld tegen een besluit van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, waarin zijn aanvraag om uitbetaling van bedrijfstoeslag voor het jaar 2007 op grond van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006 werd afgewezen. De procedure begon met een brief van appellant op 19 december 2008, waarin hij bezwaar maakte tegen het besluit van 13 november 2008, dat voortvloeide uit een eerdere afwijzing van zijn aanvraag op 19 juni 2008. Appellant had op 9 mei 2007 een Gecombineerde opgave ingediend, maar had daarbij aangegeven zijn toeslagrechten niet te willen laten uitbetalen. Na een telefonisch contact met verweerder over het uitblijven van de uitbetaling, heeft appellant op 6 mei 2008 alsnog om uitbetaling van zijn toeslagrechten verzocht, wat door verweerder werd afgewezen omdat dit verzoek te laat was ingediend.

De kern van het geschil draait om de vraag of de Gecombineerde opgave van appellant kan worden beschouwd als een aanvraag om rechtstreekse betalingen. Het College oordeelt dat de Gecombineerde opgave niet als zodanig kan worden aangemerkt, omdat appellant expliciet had aangegeven geen gebruik te willen maken van zijn toeslagrechten. Het College wijst erop dat de indiening van de Gecombineerde opgave niet automatisch leidt tot een verzamelaanvraag, en dat de aanvraag om uitbetaling van de toeslagrechten pas op 16 mei 2008 is gedaan, na de sluiting van de indieningstermijn.

Het College concludeert dat er geen sprake is van een kennelijke fout in de aanvraag, zoals appellant betoogt. De argumenten van appellant dat hij te goeder trouw heeft gehandeld en dat verweerder niet aan zijn informatieplicht heeft voldaan, worden verworpen. Het College verklaart het beroep ongegrond en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
Zesde enkelvoudige kamer
AWB 08/1016 4 maart 2010
5101 Regeling GLB-inkomenssteun 2006
Uitspraak in de zaak van:
A, te B, appellant,
gemachtigde: mr. J.T.A.M. van Mierlo, advocaat te Deventer,
tegen
de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,
gemachtigde: mr. drs. M.G. Fikken, werkzaam bij verweerders Dienst Regelingen.
1. De procedure
Appellant heeft bij brief van 19 december 2008, bij het College binnengekomen op 22 december 2008, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 13 november 2008.
Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar van appellant tegen een besluit van 19 juni 2008, waarbij verweerder appellants aanvraag om uitbetaling van bedrijfstoeslag voor het jaar 2007 op grond van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006 (hierna: de Regeling) heeft afgewezen.
Bij brief van 4 februari 2009 heeft verweerder een verweerschrift ingediend en de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.
Bij brief van 29 januari 2010 heeft appellant zijn beroep nader toegelicht.
Op 11 februari 2010 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij appellant met zijn gemachtigde is verschenen. Verweerder werd ter zitting vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
2. De grondslag van het geschil
2.1 Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad van 29 september 2003 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers luidde voor zover en ten tijde hier van belang:
"Artikel 22
Steunaanvragen
1. Een landbouwer dient elk jaar een aanvraag voor de onder het geïntegreeerd systeem vallende rechtstreekse betalingen in waarin, voorzover van toepassing, worden vermeld:
- alle percelen landbouwgrond van het bedrijf,
- (…)
- het aantal en het bedrag van de toeslagrechten,
- alle andere bij deze verordening of door de betrokken lidstaat voorgeschreven gegevens.
(…)"
Verordening (EG) nr. 796/2004 van de Commissie van 21 april 2004 houdende uitvoeringsbepalingen inzake de randvoorwaarden, de modulatie en het geïntegreerd beheers- en controlesysteem waarin is voorzien bij Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers luidde voor zover en ten tijde hier van belang:
"Artikel 2
Begripsomschrijvingen
Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
(…)
11. „verzamelaanvraag”: de aanvraag om rechtstreekse betalingen op grond van de bedrijfstoeslagregeling en de andere oppervlaktegebonden steunregelingen (…);
12. „Oppervlaktegebonden steunregelingen”: de bedrijfstoeslagregeling (…)
Artikel 12
Inhoud van de verzamelaanvraag
1. De verzamelaanvraag moet alle gegevens bevatten die nodig zijn om te bepalen of aanspraak op steun kan worden gemaakt, en met name:
(…)
c) ten behoeve van de bedrijfstoeslagregeling, de identificatie van de toeslagrechten volgens het in artikel 7 bedoelde identificatie- en registratiesysteem, uitgesplitst in braakleggingstoeslagrechten en andere toeslagrechten;
(…)
2. Ten behoeve van de identificatie van de toeslagrechten als bedoeld in lid 1, onder c), van het onderhavige artikel wordt op de overeenkomstig artikel 22, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 aan de landbouwers verstrekte voorbedrukte formulieren melding gemaakt van de identificatie van de toeslagrechten volgens het in artikel 7 van de onderhavige verordening bedoelde identificatie- en registratiesysteem, zulks met een uitsplitsing in braakleggingstoeslagrechten en andere toeslagrechten(…)
Artikel 19
Verbetering van kennelijke fouten
Onverminderd de artikelen 11 tot en met 18, kan een steunaanvraag te allen tijde na de indiening ervan worden gecorrigeerd in geval van een kennelijke fout die door de bevoegde autoriteit wordt erkend.
Artikel 21
Te late indiening
1. Behoudens overmacht en uitzonderlijke omstandigheden als bedoeld in artikel 72 wordt bij indiening van een steunaanvraag in het kader van de onderhavige verordening na de desbetreffende termijn een verlaging met 1 % per werkdag toegepast op de bedragen waarop de landbouwer recht zou hebben gehad als de aanvraag tijdig was ingediend.
(…)
Bij een termijnoverschrijding van meer dan 25 kalenderdagen wordt de aanvraag afgewezen.
(…)"
Artikel 55 van de Regeling luidde voor zover en ten tijde hier van belang:
"1. De landbouwer die aanspraak maakt op subsidie in het kader van een van de in artikel 2, tweede lid, onderdeel a en b, bedoelde steunregelingen (…), maakt gebruik van de verzamelaanvraag.
2. Voor de verzamelaanvraag maakt de landbouwer gebruik van een door de minister vastgesteld formulier dat door de landbouwer volledig en naar waarheid is ingevuld, ondertekend en gedagtekend.
3. De verzamelaanvraag wordt in de periode van 1 april tot en met 15 mei ingediend bij DR.
(…)"
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Appellant heeft op 9 mei 2007 het formulier "Gecombineerde opgave 2007" (hierna: Gecombineerde opgave) bij verweerder ingediend. Blijkens het formulier kan met de Gecombineerde opgave onder meer de verzamelaanvraag voor het gebruiken van toeslagrechten voor 2007 worden gedaan. Het formulier bevat bij punt 3A "Toeslagrechten" bij de vraag "Wilt u in 2007 uw toeslagrechten laten uitbetalen?" de mogelijkheid om te kiezen tussen "ja" en "nee".
- Appellant heeft bij deze vraag het hokje "nee" aangekruist. Ook op het Overzicht gewaspercelen 2007, behorend bij de Gecombineerde opgave, is niet aangegeven dat appellant op bepaalde percelen zijn toeslagrechten wilde gebruiken.
- Na telefonisch contact met verweerder over het uitblijven van de uitbetaling van de bedrijfstoeslag 2007 heeft appellant bij brief van 6 mei 2008, door verweerder ontvangen op 16 mei 2008, te kennen gegeven dat hij niet wist dat toeslagrechten moesten worden aangevinkt en heeft hij alsnog om uitbetaling van zijn toeslagrechten verzocht.
- Bij besluit van 19 juni 2008 heeft verweerder dit verzoek afgewezen en meegedeeld dat appellant niet in aanmerking komt voor bedrijfstoeslag voor 2007.
- Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 30 juni 2008 bezwaar gemaakt.
- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van appellant ongegrond verklaard. Daartoe heeft hij, samengevat weergegeven, het volgende overwogen.
In de op 9 mei 2007 ontvangen Gecombineerde opgave heeft appellant aangegeven dat hij zijn toeslagrechten in 2007 niet wil laten uitbetalen. Evenmin heeft appellant op het Overzicht gewaspercelen aangegeven dat en welke toeslagrechten hij wil gebruiken voor uitbetaling. De Gecombineerde opgave wordt dan ook niet beschouwd als een aanvraag om rechtstreekse betalingen op grond van de bedrijfstoeslagregeling.
Pas op 16 mei 2008 is aanspraak gemaakt op uitbetaling. Dit is na 11 juni 2007 en dus te laat. Na sluiting van de aanvraagperiode is wijziging van de aanvraag alleen nog mogelijk in het geval van een kennelijke fout als bedoeld in artikel 19 van Verordening (EG) nr. 796/2004. Daarvan is hier geen sprake nu de Gecombineerde opgave niet onlogisch of tegenstrijdig is ingevuld. Het staat de landbouwer vrij zijn toeslagrechten al dan niet te laten uitbetalen. Het behoort niet tot de taak van verweerder zich bij de beoordeling van de vraag of sprake is van een kennelijke fout te verdiepen in de eventuele motieven van de landbouwer om al dan niet een aanvraag in te dienen dan wel zich af te vragen of de landbouwer door de aanvraag anders in te vullen wellicht meer subsidie zou hebben ontvangen.
Het beroep op redelijkheid en de billijkheid is opgevat als een beroep op het in artikel 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht neergelegde evenredigheidsbeginsel. Dit beroep kan niet slagen, omdat op grond van artikel 21 van Verordening (EG) nr. 796/2004 dwingend is voorgeschreven dat een te laat ingediende aanvraag om bedrijfstoeslag moet worden afgewezen.
4. Het standpunt van appellant
Appellant heeft, samengevat weergegeven, het volgende tegen het bestreden besluit aangevoerd.
Hij heeft abusievelijk bij punt 3A in de Gecombineerde opgave "nee" aangevinkt. Het betreft een kennelijke fout in de zin van artikel 19 van Verordening (EG) nr. 796/2004 en het Werkdocument ter zake van de Europese Commissie.
Verweerder heeft in de Gecombineerde opgave in strijd met artikel 12 van Verordening (EG) nr. 796/2004 geen melding gemaakt van de identificatie van de toeslagrechten. Het College heeft in recente jurisprudentie (zie onder meer de uitspraak van 2 oktober 2009, AWB 09/108, www.rechtspraak.nl, LJN: BJ9441) geoordeeld dat geschillen als de onderhavige moeten worden beoordeeld alsof er sprake is van een situatie waarin de genoemde informatie wel uit de ingediende aanvragen kan worden afgeleid. Indien bij punt 3A zou hebben gestaan 'U heeft de beschikking over een x-aantal toeslagrechten met waarde x, wilt u deze laten uitbetalen?', dan was het onderhavige geschil nooit ontstaan.
Uit overweging 5.3 van de genoemde uitspraak van het College blijkt voorts dat het antwoord op de vraag of sprake is van een kennelijke fout afhankelijk is van alle feiten en omstandigheden in elk individuele geval. Belangrijke invalshoek daarbij is (het gebrek aan) samenhang tussen de in de aanvraag opgenomen gegevens.
Ook is blijkens het Werkdocument van de Europese Commissie over de kennelijke fout van belang dat de fout onopzettelijk is gemaakt, de landbouwer te goeder trouw heeft gehandeld en ieder gevaar van bedrog is uitgesloten.
Als verweerder aan zijn verplichting van artikel 12 van Verordening (EG) nr. 796/2004 had voldaan, dan zou het gebrek aan samenhang eens te meer naar voren zijn gekomen doordat dan in de aanvraag had gestaan dat appellant over een x-aantal toeslagrechten met een bepaalde waarde had beschikt, terwijl hij tegelijkertijd geen toeslagrechten zou aanvragen.
Voorts zal duidelijk zijn dat er geen sprake is van opzet en appellant te goeder trouw heeft gehandeld.
Voorts zij nog opgemerkt dat er wel degelijk sprake is van een verzamelaanvraag van appellant. Het formulier dat over de verzamelaanvraag handelt, is immers door appellant ingediend. Dat abusievelijk is opgegeven dat appellant geen toeslagrechten wenst te ontvangen, doet er niet aan af dat sprake is van aanvraag, te meer nu het aanvraagformulier zelf fouten bevat.
In genoemde uitspraak van het College van 2 oktober 2009 zijn criteria genoemd die bij de beoordeling van de vraag of sprake is van een kennelijke fout aan de orde moeten worden gesteld: een groot verschil tussen aan te vragen en daadwerkelijk aangevraagde toeslagrechten, geen objectieve redenen om geen toeslag aan te vragen en onwaarschijnlijk dat de niet opgegeven percelen niet voor de landbouw zullen worden benut. Aan al die criteria is hier ook voldaan.
5. De beoordeling van het geschil
5.1 Het College oordeelt eerst over de stelling van appellant dat de indiening van de Gecombineerde opgave met zich brengt dat een verzamelaanvraag is ingediend.
Met de Gecombineerde opgave dient een landbouwer gegevens te verstrekken inzake de landbouwtelling, de mestwetgeving en de verzamelaanvraag. Onder een verzamelaanvraag wordt ingevolge artikel 2, aanhef en onder 11, van Verordening (EG) nr. 796/2004 verstaan de aanvraag om rechtstreekse betalingen op grond van de bedrijfstoeslagregeling en de andere oppervlaktegebonden steunregelingen.
Uit de door verweerder op 9 mei 2007 ontvangen Gecombineerde opgave blijkt op geen enkele wijze dat appellant om rechtstreekse betalingen heeft verzocht. Wat betreft de toeslagrechten heeft hij zelfs uitdrukkelijk aangevinkt dat hij zijn toeslagrechten niet wil laten uitbetalen. Appellant heeft derhalve, anders dan hij stelt, met het indienen van de Gecombineerde opgave geen verzamelaanvraag gedaan.
5.2 Eerst met zijn verzoek van 16 mei 2008 heeft appellant een aanvraag om uitbetaling van zijn toeslagrechten gedaan. Dit verzoek is ontvangen na de op 15 mei 2007 verstreken indieningstermijn en na het verstrijken op 11 juni 2007 van de in artikel 21 van Verordening (EG) nr. 796/2004 bedoelde kortingstermijn. Gelet op het eerste lid, laatste volzin, van dit artikel moet de aanvraag dan worden afgewezen.
5.3 Voor zover appellant zich beroept op het bestaan van een kennelijke fout in de op 9 mei 2007 ontvangen Gecombineerde opgave - in die zin dat duidelijk moet zijn geweest dat wel beoogd is het gebruik van de toeslagrechten te vragen - ziet hij er aan voorbij dat de vraag of sprake is van een kennelijke fout als bedoeld in artikel 19 van Verordening (EG) nr. 796/2004, gelet op de bewoordingen van dat artikel, eerst aan de orde is als een steunaanvraag is ingediend. Dit is hier niet het geval. Al hetgeen appellant heeft aangevoerd teneinde te betogen dat sprake is van een kennelijke fout, stuit af op de constatering dat geen steunaanvraag is ingediend.
5.4 Voor zover appellant van opvatting is dat hij de Gecombineerde opgave onjuist heeft ingevuld als gevolg van het feit dat in de aan hem verstrekte voorbedrukte Gecombineerde opgave geen melding is gemaakt van de identificatie van de toeslagrechten, zoals voorgeschreven in artikel 12, eerste lid, onder c, en tweede lid, van Verordening (EG)
nr. 796/2004, slaagt die opvatting niet. Niet valt in te zien dat het antwoord op de in de Gecombineerde opgave gestelde vraag "Wilt u in 2007 uw toeslagrechten laten uitbetalen?" afhankelijk is van de precieze identificatie van de toeslagrechten. Voorts blijkt uit de brief van 6 mei 2008 dat appellant bij invulling van de gecombineerde opgave onvoldoende op de hoogte was van de geldende voorschriften, hetgeen voor zijn rekening en risico komt.
5.5 Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het beroep ongegrond moet worden verklaard. Voor het toekennen van een proceskostenveroordeling ziet het College geen aanleiding.
6. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. E.J.M. Heijs, in tegenwoordigheid van mr. F.W. du Marchie Sarvaas als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 4 maart 2010.
w.g. E.J.M. Heijs w.g. F.W. du Marchie Sarvaas