De stukken die door partijen in het geding zijn gebracht, zijn ten behoeve van de beantwoording van voornoemde vragen, onder voorwaarde van geheimhouding, aan ECORYS ter beschikking gesteld en door ECORYS bestudeerd.
Wat betreft de redelijkheid van de door Connexxion gehanteerde omrijfactor en of deze van invloed is op haar inschrijving constateert de commissie dat voor het berekenen van de omrijfactor de zogenaamde gewogen matrix van afstanden tussen halteparen nodig is.
De ongewogen matrix van afstanden tussen halteparen geeft per haltepaar de afstand gemeten via de route die de bus volgt en via de kortste route, en de omrijfactor berekent als het quotiënt van beide. Bij de gewogen matrix wordt, bij het gegeven lijnennet en het bestaande wegenstelsel, ook rekening gehouden met de hoeveelheid reizen tussen elk haltepaar door elke cel van de matrix een gewicht te geven overeenkomstig het aantal reizen. Waar eis 140 stelt dat alle reizigers tezamen gemiddeld in het nieuwe stelsel niet meer betalen dan in het oude, betekent dat volgens ECORYS dat impliciet wordt gewerkt met de ´gewogen matrix´. Om de gewogen matrix te kunnen bepalen is informatie over de reizigersstromen nodig. De commissie constateert dat de hoeveelheid reizen per haltepaar niet bij het bestek noch bij de Nota´s van Inlichtingen of op andere wijze aan partijen is verstrekt. Hooguit zou de zittende vervoerder, Arriva, hiervan in het bezit kunnen zijn, doch daarvan is de commissie niet gebleken. Bij het opstellen van de aanbieding was Connexxion dus niet in staat een exacte berekening te maken. De commissie acht het derhalve alleszins redelijk dat Connexxion een schatting van de omrijfactor heeft gemaakt. Connexxion heeft bovendien in haar aanbieding de mogelijkheid van een uitgebreide herberekening opgenomen en daarmee in feite een garantie gegeven voor het hanteren van de juiste omrijfactor. De omrijfactor wordt door Connexxion gebruikt voor het bepalen van het kilometertarief dat maakt dat de spitsreiziger en de dalreiziger in het nieuwe stelsel gemiddeld niet meer zullen betalen dan in het oude. Als de omrijfactor in werkelijkheid lager zou blijken te zijn dan door Connexxion is aangenomen, hoort daar ook een lager kilometertarief bij om op dezelfde ontvangsten uit te komen. Hierbij is echter van belang dat het kilometertarief niet de enige component in het tarief is.
De vaste voet, zowel aanwezig in het oude als in het nieuwe stelsel, speelt ook een rol. Hoewel niet genoemd door de provincie in het bestek en de Nota’s van Inlichtingen, noch door Connexxion in zijn aanbieding, heeft de commissie aangenomen dat deze vaste voet wordt toegepast op grond van een landelijk convenant in het kader van de OV-chipkaart. De rol van het kilometertarief en dus van de omrijfactor wordt groter bij toename van de reisafstand. Daarmee is volgens de commissie echter nog niet gezegd dat er in het dit geval sprake is van strijd met bestekseis 140. Daarvoor is volgens de commissie beantwoording van de vraag of de offerte van Connexxion een stijging van de gemiddelde prijs in de spits voor alle reizigers tot gevolg heeft, essentieel.
Met betrekking tot deze vraag overweegt de commissie dat in de duale fase, dat wil zeggen de periode van een jaar waarin het NVB-tarief en de OV-chipkaart beide worden toegepast, geen enkel tarief voor de OV-chipkaart zal leiden tot een hogere gemiddelde prijs voor de reiziger. De ervaring leert dat de reizigers zeer snel zullen uitvinden wanneer het
NVB-tarief lager is en wanneer de OV-chipkaart, en zij zullen het NVB-tarief blijven gebruiken wanneer de OV-chipkaart duurder is. De door Connexxion aangeboden uitgebreide herberekening zal ervoor zorgen dat de tarieven in beide stelsels gemiddeld gelijk zijn, ook al zullen per haltepaar verschillen optreden.
De commissie heeft voorts, op basis van het rapport van ECORYS, vastgesteld dat het in de uiteindelijke fase niet zozeer de omrijfactor is die bepaalt of de offerte van Connexxion leidt tot een stijging van de gemiddelde prijs voor de spitsreiziger, maar dat een eventuele prijsstijging alleen te maken heeft met de verhouding tussen de spitstoeslag per kilometer en de vaste prijs van het dalkaartje. Om een exacte uitspraak te doen over deze verhouding is nauwkeurige informatie over de reizigersstromen nodig. De informatie is noch bij het bestek noch bij Nota van Inlichtingen noch op andere wijze aan partijen verstrekt.
De commissie stelt vast dat uit de bezwaren van appellante niet kan worden afgeleid dat de door Connexxion bepaalde verhouding tussen de spitstoeslag per kilometer en de prijs van het dalkaartje onredelijk is.
Ook op grond van het door appellante ingebrachte rapport van NEA Transportonderzoek en -opleiding van oktober 2006 (hierna: NEA-rapport) is de commissie er niet van overtuigd geraakt dat het tarievenplan van Connexxion niet aan de eisen 140 t/m 145 van het bestek voldoet. In het NEA-rapport ontbreekt iedere uitleg omtrent de gemaakte berekeningen. Ook het rapport van TransTec adviseurs openbaar vervoer van 21 juni 2006 (hierna: TransTec-rappport) acht de commissie onvoldoende onderbouwing van de door appellante ingebrachte bezwaren. In dit rapport lijkt te worden uitgegaan van de ´ongewogen matrix´, waar het bestek (impliciet) uitgaat van de ´gewogen matrix´.
Onder verwijzing naar de uitspraak van de voorzieningenrechter van het College van 21 september 2006 stelt de commissie dat de hantering van verschillende omrijfactoren niet aan een objectieve vergelijking in de weg behoeft te staan. Ook de stelling van appellante dat een te hoge omrijfactor Connexxion in staat stelt een hoger aantal dienstregelinguren en dienstregelingkilometers aan te bieden, is onvoldoende aannemelijk gemaakt.
Het NEA-rapport dat de commissie nader heeft laten onderzoeken, brengt hierin geen verandering. Bovendien blijft Connexxion erbij dat zij zich aan haar inschrijving zal houden, ongeacht de uit een herberekening blijkende feitelijke hoogte van de omrijfactor. Dit wordt onderstreept door de in het aanbod opgenomen uitgebreide herberekening. Appellante heeft de commissie niet kunnen overtuigen van haar gelijk.
Wat betreft het door appellante gestelde gebrek in de motivering van de primaire besluiten stelt de commissie dat verweerders de betrokken bedrijven beoordeeld hebben op basis van de gunningscriteria met bijbehorende wegingsfactoren. Deze gunningscriteria zijn vooraf aan partijen kenbaar gemaakt. Het bestek geeft immers aan hoe de beoordeling dient plaats te vinden. De uitkomsten van de beoordeling zijn verwoord in de primaire besluiten.
Volgens de commissie blijkt hieruit voldoende waarom de keuze op Connexxion is gevallen. In die besluiten is duidelijk vermeld op welke gunningscriteria de offertes zijn beoordeeld. Ook de puntenwaardering is verstrekt. Bovendien is uit de primaire besluiten af te leiden hoe verweerders tot de feitelijke beoordeling van de biedingen zijn gekomen.
Het is de commissie niet duidelijk hoe het besluit verder onderbouwd had moeten worden zonder daarbij bedrijfsvertrouwelijke gegevens of gegevens waaruit de marktstrategie van de inschrijvers zou kunnen worden afgeleid, prijs te geven. Overigens merkt de commissie op dat het bezwaar van appellante is gebaseerd op informatie die per abuis aan haar is toegezonden. Deze informatie had nooit openbaar mogen worden, waardoor appellante op een oneigenlijke wijze in een voordeliger positie is geraakt dan zij normaal gesproken zou zijn geweest in een dergelijke situatie. Dat appellante kennis heeft kunnen nemen van vertrouwelijke informatie leidt er naar het oordeel van de commissie niet toe dat achteraf moet worden geconcludeerd dat op verweerders een zwaardere motiveringsplicht rust.
Voor zover appellante verweerders onzorgvuldigheid verwijt, omdat geen rekenschap zou zijn gegeven van de gevolgen van de door Connexxion toegepaste correctiefactor in de tarifering, acht de commissie ook dit bezwaar ongegrond. Naar het oordeel van de commissie is uit de stukken en het verhandelde tijdens de hoorzitting in bezwaar voldoende gebleken dat verweerders hebben geïnformeerd naar de door Connexxion toegepaste omrijfactor en dat toepassing hiervan geen bezwaren opleverde. Bovendien is voldoende gebleken dat de omrijfactor geen invloed heeft op de verdere beoordeling van de biedingen, zodat het primaire besluit met de vereiste zorgvuldigheid tot stand is gekomen.
3.2 In het verweerschrift stellen verweerders dat appellante in beroep voor het eerst heeft betoogd dat de gevoerde aanbestedingsprocedure ongeldig en gebrekkig is en het bestek tekortkomingen vertoont. Appellante heeft dit in bezwaar niet aangevoerd.
Aangezien ingevolge artikel 6:13 Awb niet voor het eerst in beroep kan worden opgekomen tegen een onderdeel van een besluit dat niet reeds in bezwaar is bestreden, is het beroep van appellante volgens verweerders op dit punt niet-ontvankelijk.
Hierbij komt volgens verweerders dat appellante tegen de achtergrond van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (voorheen: Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen; hierna: Hof van Justitie) van 12 februari 2004 (C-230/04, Grossmann Air Service, Jur. 2004, blz. I-1829), uit welk arrest volgt dat van inschrijvers een
pro-actieve houding wordt vereist, de gestelde schending van de beginselen van het aanbestedingsrecht niet meer ter discussie kan stellen in een stadium waarin deze vermeende schending niet meer kan worden gecorrigeerd.
Voorts stellen verweerders dat appellante bij de uiteenzetting van haar beroepsgronden op twee gedachten hinkt. Enerzijds stelt zij dat de aanbieding van Connexxion op bepaalde punten niet voldoet aan het bestek, anderzijds stelt zij dat het bestek op deze zelfde punten gebreken vertoont. Verweerders wijzen erop dat het het een of het ander is: of het bestek heeft geen gebreken en de offertes zijn onderling vergelijkbaar indien sprake is van geldige inschrijvingen of de aanbesteding is wel gebrekkig, maar dan kan geen van de inschrijvingen tot een rechtsgeldige verlening van de concessie leiden.
Appellante maakt geen keuze tussen deze standpunten die elkaar als zodanig uitsluiten.
Reeds deze incongruentie zou moeten leiden tot ongegrondverklaring van het beroep.
Met betrekking tot de door appellante gepresenteerde feiten wijzen verweerders erop dat in het bestek niet is bepaald dat de bestaande situatie als uitgangspunt dient.
In onderdeel 5.2 van het bestek is bepaald dat moet worden uitgegaan van een vast lijnennet. Nergens in het bestek noch in de Nota´s van Inlichtingen is vermeld dat het bestaande lijnennet en bestaand reizigersgedrag als uitgangspunten gelden.
De stelling van appellante dat moest worden uitgegaan van de bestaande situatie is onjuist, evenals haar stelling dat de offerte van Connexxion niet zou voldoen aan deze (niet-bestaande) eis.
Voor zover appellante verwijst naar het NEA-rapport en de nadere toelichting daarop stellen verweerders dat de relevantie hieraan ontvalt. NEA hanteert volgens verweerders een methodiek, die uitgaat van de onjuiste veronderstelling dat alle reizigers die in de lopende concessie op een week-/maand- en jaarsterabonnement reizen, binnen het door Connexxion aangeboden tariefhuis via een persoonlijke kaart met abonnementen zullen gaan reizen. In veel gevallen zullen de huidige abonnementhouders kiezen voor de "flat fare" van € 2,--. Dit is een kernfout in het NEA-rapport, die niet door middel van herberekeningen in de toelichting op het rapport van augustus 2007 wordt hersteld.
Er wordt geen rekening gehouden met het tijdstip van de reis bij de omzetting van de oude kaartsoort naar het nieuwe systeem bij Connexxion omdat het NEA-rapport zich baseert op het fundamenteel onjuiste uitgangspunt dat de huidige abonnementhouders alleen tegen het kilometertarief kunnen reizen.
Verweerders wijzen er met betrekking tot de argumenten van appellante tegen de door Connexxion gehanteerde omrijfactor op dat Connexxion deze niet heeft berekend maar in haar bieding een factor heeft gehanteerd die haar op basis van praktijkervaring, de pilot Hoeksche Waard, voor haar tarievenplan in de onderhavige aanbesteding plausibel leek. Het hanteren van deze omrijfactor is dus niet - zoals appellante suggereert - gebaseerd op eigen onderzoek van Connexxion in Noord-West Friesland noch naar toekomstige reizigersbewegingen in die regio, maar is gebaseerd op ervaringen elders.
Het bestek sluit het hanteren van een dergelijke omrijfactor niet uit en vereist voorts geen berekening van die factor specifiek voor de onderhavige opdracht.
Verweerders stellen voorts dat in de pilot Hoeksche Waard, anders dan appellante stelt, niet is gerekend met hemelsbrede afstanden maar met de kortste route over de weg.
De hoogte van de omrijfactor is volgens verweerders overigens niet relevant.
Van de inschrijvers werd verwacht dat zij een tarievenplan indienden, met als doel hun te dwingen na te denken over de vraag hoe zij bij de invoering van de OV-chipkaart in 2008 zouden omgaan met de overgang naar een nieuw systeem en dan met name ten aanzien van de aan de reizigers te berekenen tarieven. Aan het tarievenplan werd in het bestek een aantal eisen gesteld, waaraan Connexxion met haar plan voldeed. Anders dan appellante stelt heeft Connexxion door het toepassen van een hoge omrijfactor de eis dat de reizigersopbrengsten gemiddeld genomen gelijk moesten blijven - bestekeis 140 - niet geschonden. In de uiteindelijke fase is het niet zozeer de omrijfactor die bepaalt of de offerte van Connexxion leidt tot een stijging van de gemiddelde prijs voor de reiziger. Een eventuele prijsstijging heeft vooral te maken met de verhouding tussen spitstoeslag per kilometer en de vaste prijs van het dalkaartje. De omstandigheid dat in de offertes van appellante en Connexxion werd uitgegaan van verschillende omrijfactoren stond een objectieve vergelijking van de offertes volgens de maatstaven die in het bestek waren vastgelegd, niet in de weg.
De kern was dat alle plannen uitgingen van budgetneutraliteit bij een gelijk blijvend aantal reizigers en van de eis dat opbrengstengroei alleen te realiseren zou zijn door stijging van het aantal reizigerskilometers. Verweerders wijzen erop dat zij overigens niet gebonden zijn aan het tarievenplan; zij kunnen het plan van de winnende inschrijver terzijde leggen en na gunning vragen om een nieuw plan. Zij concluderen dat aan de precieze hoogte van de omrijfactor die in de tarievenplannen als uitgangspunt voor de berekening zijn genomen, niet het belang moet worden gehecht dat appellante daaraan toekent.
Wat betreft de grond van appellante gericht tegen de door Connexxion berekende tarieven en de doorwerking van de omrijfactor stellen verweerders dat wat daar ook van zij, Connexxion voldoende heeft aangetoond dat de gemiddelde reizigersopbrengsten gelijk blijven en dat dit blijkt uit zowel het hele tariefplan als uit het feit dat de OV-chipkaart de mogelijkheid biedt de voor de reiziger meest gunstige tarief te berekenen. Anders dan appellante betoogt, stelt de OV-chipkaart de reiziger wel in staat het meest gunstige tarief te bepalen. Verweerders benadrukken nogmaals dat de omrijfactor economisch gezien niet de bepalende factor is voor de vraag of de offerte van Connexxion leidt tot een stijging van de gemiddelde prijs in spits en dal.
Tot slot stellen verweerders dat het bestreden besluit voldoende is gemotiveerd.
Zij hebben ter zake verwezen naar het advies van de bezwaarschriftencommissie, waaruit blijkt dat zij zich een voldoende beeld hebben gevormd van de ingediende aanbiedingen en op voldoende wijze hebben aangegeven hoe de feitelijke beoordeling van deze offertes heeft plaatsgevonden.