2. De beoordeling van het geschil
2.1 Bij de beoordeling van het beroep gaat het College uit van de volgende vaststaande feiten.
2.2 Op 17 november 2006 hebben de gezamenlijke netbeheerders een voorstel tot wijziging van de voorwaarden als bedoeld in artikel 31, eerste lid, van de Elektriciteitswet respectievelijk artikel 12b, eerste lid, van de Gaswet ingediend bij verweerder. Het voorstel betrof de eerste versie van de Informatiecode en bevatte tevens wijzigingen in andere codes die hiervan het gevolg zijn. Verweerder heeft het voorstel ter inzage gelegd en een ieder in de gelegenheid gesteld om een zienswijze in te dienen. Appellante heeft een schriftelijke zienswijze ingediend.
2.3 Bij besluit van 6 maart 2007 heeft verweerder de voorwaarden overeenkomstig het voorstel van de netbeheerders vastgesteld, onder aanbrenging van enkele wijzigingen. Dit besluit is bekend gemaakt in de Nederlandse Staatscourant van 9 maart 2007. Bij brief van 20 april 2007 heeft de Vereniging Energie, Milieu en Water (VEMW) een bezwaarschrift ingediend tegen dit besluit. Op 28 juni 2007 is VEMW over haar bezwaren gehoord. Bij de hoorzitting was tevens een vertegenwoordiging van appellante aanwezig. Bij brief van 6 juli 2007 heeft appellante bezwaar gemaakt tegen het besluit van 6 maart 2007. `
2.4 Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van appellante niet-ontvankelijk verklaard, omdat het niet binnen de bezwaartermijn is ingediend en er geen sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. Het besluit van 6 maart 2007 is op de voorgeschreven wijze bekendgemaakt. Een onjuiste interpretatie of een onjuist begrip van het bestreden besluit kan naar het oordeel van verweerder niet leiden tot verschoonbaarheid.
2.5 Appellante heeft in beroep niet bestreden dat haar bezwaarschrift niet binnen de daarvoor geldende termijn is ingediend. Zij heeft aangevoerd dat verweerder haar ten onrechte niet in de gelegenheid heeft gesteld om haar visie met betrekking tot de verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding tijdens een hoorzitting toe te lichten.
2.6 Het College stelt vast dat het bezwaarschrift van appellante niet tijdig is ingediend.
Ten aanzien van de in paragraaf 2.5 weergegeven beroepsgrond wordt het volgende overwogen.
2.6.1 Ingevolge artikel 7.2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) stelt een bestuursorgaan, voordat het op een bezwaar beslist, belanghebbenden in de gelegenheid om te worden gehoord. Van het horen kan op grond van artikel 7:3, aanhef en onder a, van de Awb worden afgezien indien het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk is.
2.6.2 In het bestreden besluit heeft verweerder weliswaar de ontvankelijkheid van het bezwaar beoordeeld, waarbij is vastgesteld dat appellante de termijn voor indiening van een bezwaarschrift heeft overschreden, en waarbij verweerder heeft overwogen dat deze termijnoverschrijding niet verschoonbaar is, maar daarbij is geen enkele overweging gewijd aan de vraag of de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar boven iedere twijfel verheven was en is niet gemotiveerd waarom is afgezien van het houden van een hoorzitting. Aangezien het horen een essentieel onderdeel is van de bezwarenprocedure kan slechts bij wijze van uitzondering van een hoorzitting worden afgezien. Verweerder had naar het oordeel van het College in ieder geval moeten motiveren waarom appellante niet in de gelegenheid is gesteld om te worden gehoord over haar bezwaar, waaronder het beroep op een verschoonbare termijnoverschrijding.
2.6.3 Verweerder heeft er in het verweerschrift op gewezen dat appellante als toehoorder is verschenen bij gelegenheid van de hoorzitting over het bezwaarschrift van VEMW op 28 juni 2007, en toen ook het woord heeft gevoerd.
Hierin kon verweerder naar het oordeel van het College geen aanleiding zien om het horen van appellante naar aanleiding van haar bezwaarschrift van 6 juli 2007 achterwege te laten. Uit het verslag van bedoelde hoorzitting blijkt dat appellante daarin wel melding heeft gemaakt van haar inhoudelijke bezwaren, waarbij van de zijde van verweerder is opgemerkt dat het primaire besluit ook aan appellante is toegezonden en dat ook appellante daartegen tijdig bezwaar had kunnen maken, maar anders dan verweerder in het verweerschrift blijkbaar veronderstelt, kon tijdens die hoorzitting van een toelichting door appellante op een mogelijk verschoonbare termijnoverschrijding nog geen sprake zijn. Appellante had immers op dat moment nog geen bezwaarschrift ingediend.
2.6.4 Gelet op het vorenstaande verdraagt het bestreden besluit zich niet met artikel 7:2, eerste lid, en artikel 7:3, aanhef en onder a, van de Awb. Het beroep is derhalve gegrond en het bestreden besluit dient te worden vernietigd.
2.7 Het College ziet evenwel aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb te bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. Hierbij is in aanmerking genomen dat appellante in het beroepschrift en ter zitting van het College in de gelegenheid is geweest om haar standpunt met betrekking tot de verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding naar voren te brengen, en zij dit ook heeft gedaan. Het College is van oordeel dat verweerder op goede gronden tot de slotsom is gekomen dat geen sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding.
In het beroepschrift heeft appellante gesteld dat zij op grond van informatie van verweerder ervan uit is gegaan en zij er ook van mocht uitgaan dat in de Informatiecode alleen een hergroepering zou plaatsvinden van reeds eerder vastgestelde processen van informatie-uitwisseling, en dat er geen inhoudelijke wijzigingen zouden worden vastgesteld.
Deze stelling vormt onvoldoende aanleiding om de te late indiening van het bezwaar gerechtvaardigd te achten. Het had op de weg van appellante gelegen om, mede naar aanleiding van de zienswijze die zij met betrekking tot het voorstel van de gezamenlijke netbeheerders had ingediend, en waarin zij onder meer heeft gesteld dat onduidelijk is wat het voorstel betekent voor beheerders van en aangeslotenen op particuliere netten, zich er zelfstandig van te vergewissen of zij zich met de inhoud van het vastgestelde besluit van 6 maart 2007 kon verenigen. Dat appellante zulks niet heeft gedaan, als gevolg waarvan zij pas tijdens de hoorzitting die naar aanleiding van het bezwaar van VEMW werd gehouden, tot de conclusie kwam dat de Informatiecode (althans volgens appellante) een nieuwe regeling bevatte inzake het door netbeheerders verstrekken van EAN-codes aan afnemers op particuliere netten, dient voor haar risico te blijven.
2.8 Van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten is het College niet gebleken.