ECLI:NL:CBB:2010:BL9681

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
10 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08/333
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring bezwaar inzake Informatiecode Elektriciteit en Gas

In deze zaak heeft de Vereniging Particuliere Windturbine Exploitanten (PAWEX) beroep ingesteld tegen een besluit van de Nederlandse Mededingingsautoriteit, waarbij het bezwaar van PAWEX tegen een eerder besluit niet-ontvankelijk werd verklaard. Dit besluit betrof de vaststelling van de Informatiecode Elektriciteit en Gas, die op 6 maart 2007 was vastgesteld. PAWEX had haar bezwaar te laat ingediend, wat de reden was voor de niet-ontvankelijkheid. De procedure begon met een brief van PAWEX op 14 mei 2008, waarin zij haar beroep tegen het besluit van 3 april 2008 aankondigde. Tijdens de zitting op 13 januari 2010 heeft PAWEX haar standpunt toegelicht, terwijl de verweerder en Netbeheer Nederland ook aanwezig waren.

Het College van Beroep voor het bedrijfsleven heeft vastgesteld dat PAWEX niet tijdig bezwaar had gemaakt en dat er geen sprake was van een verschoonbare termijnoverschrijding. PAWEX voerde aan dat zij niet in de gelegenheid was gesteld om haar visie op de termijnoverschrijding toe te lichten tijdens een hoorzitting. Het College oordeelde dat het bestreden besluit niet voldeed aan de vereisten van de Algemene wet bestuursrecht, omdat verweerder niet had gemotiveerd waarom PAWEX niet was gehoord. Desondanks besloot het College dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven, omdat PAWEX in de gelegenheid was geweest om haar standpunt naar voren te brengen. Het College verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit, maar handhaafde de rechtsgevolgen en bepaalde dat verweerder het griffierecht aan PAWEX moest vergoeden.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
AWB 08/333 10 maart 2010
18050 Elektriciteitswet 1998
Uitspraak in de zaak van:
de Vereniging Particuliere Windturbine Exploitanten (PAWEX), te Utrecht, appellante,
gemachtigde: mr. M.J. Scholten,
tegen
de raad van bestuur van de Nederlandse Mededingingsautoriteit, verweerder,
gemachtigden: mr. P.I.W.R. Maandag en mr. drs. J.J. Janssen,
aan welk geding tevens als partij deelneemt:
de Vereniging met volledige rechtsbevoegdheid Netbeheer Nederland, (hierna: Netbeheer) te Arnhem, gemachtigden mr. J.E. Janssen en mr. M.L. Pigmans, advocaten te Amsterdam.
1. De procedure
Appellante heeft bij brief van 14 mei 2008, bij het College binnengekomen op dezelfde datum, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 3 april 2008.
Bij dit besluit heeft verweerder het bezwaar van appellante tegen het besluit van 6 maart 2007, waarbij verweerder de Informatiecode Elektriciteit en Gas heeft vastgesteld, niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de voor indiening van een bezwaarschrift geldende termijn.
Appellante heeft bij brief van 16 juni 2008 de gronden van het beroep ingediend.
Bij brief van 13 augustus 2008 heeft verweerder de gedingstukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 14 oktober 2008 heeft Netbeheer haar zienswijze met betrekking tot het beroep van appellante gegeven.
Op 13 januari 2010 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij A het standpunt van appellante nader heeft toegelicht. Verweerder en Netbeheer waren vertegenwoordigd door hun gemachtigden.
2. De beoordeling van het geschil
2.1 Bij de beoordeling van het beroep gaat het College uit van de volgende vaststaande feiten.
2.2 Op 17 november 2006 hebben de gezamenlijke netbeheerders een voorstel tot wijziging van de voorwaarden als bedoeld in artikel 31, eerste lid, van de Elektriciteitswet respectievelijk artikel 12b, eerste lid, van de Gaswet ingediend bij verweerder. Het voorstel betrof de eerste versie van de Informatiecode en bevatte tevens wijzigingen in andere codes die hiervan het gevolg zijn. Verweerder heeft het voorstel ter inzage gelegd en een ieder in de gelegenheid gesteld om een zienswijze in te dienen. Appellante heeft een schriftelijke zienswijze ingediend.
2.3 Bij besluit van 6 maart 2007 heeft verweerder de voorwaarden overeenkomstig het voorstel van de netbeheerders vastgesteld, onder aanbrenging van enkele wijzigingen. Dit besluit is bekend gemaakt in de Nederlandse Staatscourant van 9 maart 2007. Bij brief van 20 april 2007 heeft de Vereniging Energie, Milieu en Water (VEMW) een bezwaarschrift ingediend tegen dit besluit. Op 28 juni 2007 is VEMW over haar bezwaren gehoord. Bij de hoorzitting was tevens een vertegenwoordiging van appellante aanwezig. Bij brief van 6 juli 2007 heeft appellante bezwaar gemaakt tegen het besluit van 6 maart 2007. `
2.4 Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van appellante niet-ontvankelijk verklaard, omdat het niet binnen de bezwaartermijn is ingediend en er geen sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. Het besluit van 6 maart 2007 is op de voorgeschreven wijze bekendgemaakt. Een onjuiste interpretatie of een onjuist begrip van het bestreden besluit kan naar het oordeel van verweerder niet leiden tot verschoonbaarheid.
2.5 Appellante heeft in beroep niet bestreden dat haar bezwaarschrift niet binnen de daarvoor geldende termijn is ingediend. Zij heeft aangevoerd dat verweerder haar ten onrechte niet in de gelegenheid heeft gesteld om haar visie met betrekking tot de verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding tijdens een hoorzitting toe te lichten.
2.6 Het College stelt vast dat het bezwaarschrift van appellante niet tijdig is ingediend.
Ten aanzien van de in paragraaf 2.5 weergegeven beroepsgrond wordt het volgende overwogen.
2.6.1 Ingevolge artikel 7.2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) stelt een bestuursorgaan, voordat het op een bezwaar beslist, belanghebbenden in de gelegenheid om te worden gehoord. Van het horen kan op grond van artikel 7:3, aanhef en onder a, van de Awb worden afgezien indien het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk is.
2.6.2 In het bestreden besluit heeft verweerder weliswaar de ontvankelijkheid van het bezwaar beoordeeld, waarbij is vastgesteld dat appellante de termijn voor indiening van een bezwaarschrift heeft overschreden, en waarbij verweerder heeft overwogen dat deze termijnoverschrijding niet verschoonbaar is, maar daarbij is geen enkele overweging gewijd aan de vraag of de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar boven iedere twijfel verheven was en is niet gemotiveerd waarom is afgezien van het houden van een hoorzitting. Aangezien het horen een essentieel onderdeel is van de bezwarenprocedure kan slechts bij wijze van uitzondering van een hoorzitting worden afgezien. Verweerder had naar het oordeel van het College in ieder geval moeten motiveren waarom appellante niet in de gelegenheid is gesteld om te worden gehoord over haar bezwaar, waaronder het beroep op een verschoonbare termijnoverschrijding.
2.6.3 Verweerder heeft er in het verweerschrift op gewezen dat appellante als toehoorder is verschenen bij gelegenheid van de hoorzitting over het bezwaarschrift van VEMW op 28 juni 2007, en toen ook het woord heeft gevoerd.
Hierin kon verweerder naar het oordeel van het College geen aanleiding zien om het horen van appellante naar aanleiding van haar bezwaarschrift van 6 juli 2007 achterwege te laten. Uit het verslag van bedoelde hoorzitting blijkt dat appellante daarin wel melding heeft gemaakt van haar inhoudelijke bezwaren, waarbij van de zijde van verweerder is opgemerkt dat het primaire besluit ook aan appellante is toegezonden en dat ook appellante daartegen tijdig bezwaar had kunnen maken, maar anders dan verweerder in het verweerschrift blijkbaar veronderstelt, kon tijdens die hoorzitting van een toelichting door appellante op een mogelijk verschoonbare termijnoverschrijding nog geen sprake zijn. Appellante had immers op dat moment nog geen bezwaarschrift ingediend.
2.6.4 Gelet op het vorenstaande verdraagt het bestreden besluit zich niet met artikel 7:2, eerste lid, en artikel 7:3, aanhef en onder a, van de Awb. Het beroep is derhalve gegrond en het bestreden besluit dient te worden vernietigd.
2.7 Het College ziet evenwel aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb te bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. Hierbij is in aanmerking genomen dat appellante in het beroepschrift en ter zitting van het College in de gelegenheid is geweest om haar standpunt met betrekking tot de verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding naar voren te brengen, en zij dit ook heeft gedaan. Het College is van oordeel dat verweerder op goede gronden tot de slotsom is gekomen dat geen sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding.
In het beroepschrift heeft appellante gesteld dat zij op grond van informatie van verweerder ervan uit is gegaan en zij er ook van mocht uitgaan dat in de Informatiecode alleen een hergroepering zou plaatsvinden van reeds eerder vastgestelde processen van informatie-uitwisseling, en dat er geen inhoudelijke wijzigingen zouden worden vastgesteld.
Deze stelling vormt onvoldoende aanleiding om de te late indiening van het bezwaar gerechtvaardigd te achten. Het had op de weg van appellante gelegen om, mede naar aanleiding van de zienswijze die zij met betrekking tot het voorstel van de gezamenlijke netbeheerders had ingediend, en waarin zij onder meer heeft gesteld dat onduidelijk is wat het voorstel betekent voor beheerders van en aangeslotenen op particuliere netten, zich er zelfstandig van te vergewissen of zij zich met de inhoud van het vastgestelde besluit van 6 maart 2007 kon verenigen. Dat appellante zulks niet heeft gedaan, als gevolg waarvan zij pas tijdens de hoorzitting die naar aanleiding van het bezwaar van VEMW werd gehouden, tot de conclusie kwam dat de Informatiecode (althans volgens appellante) een nieuwe regeling bevatte inzake het door netbeheerders verstrekken van EAN-codes aan afnemers op particuliere netten, dient voor haar risico te blijven.
2.8 Van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten is het College niet gebleken.
3. De beslissing
Het College:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
- bepaalt dat verweerder aan appellante het door haar betaalde griffierecht van € 288,-- (zegge: tweehonderdachtentachtig
euro) vergoedt.
Aldus gewezen door mr. C.M. Wolters, mr. S.C. Stuldreher en mr. C.J. Waterbolk, in tegenwoordigheid van mr. B.J.E. Lodder als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 10 maart 2010.
w.g. C.M. Wolters w.g. B.J.E. Lodder