ECLI:NL:CBB:2010:BL9677

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
25 februari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/523 AWB 09/524
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluiten inzake GLB-inkomenssteun en slachtpremie

In deze zaak heeft appellante, een maatschap, beroep ingesteld tegen twee besluiten van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, die betrekking hebben op haar aanvragen om slachtpremie en uitbetaling van bedrijfstoeslag voor het jaar 2007 op basis van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006. De besluiten, genomen op 17 februari 2009, volgden op bezwaren die appellante had ingediend tegen eerdere besluiten van 28 juni en 14 juli 2008, waarin haar aanvragen waren afgewezen met een korting van 3% vanwege niet-naleving van randvoorwaarden.

De procedure begon met een brief van appellante op 27 maart 2009, waarin zij haar beroep tegen de besluiten aankondigde. Na het indienen van de gronden van het beroep en de verweerschriften van de verweerder, vond op 11 februari 2010 een zitting plaats. Appellante was vertegenwoordigd door A, bijgestaan door D, terwijl de verweerder werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigden.

Het College van Beroep voor het bedrijfsleven oordeelde dat de verweerder ten onrechte had afgezien van het horen van appellante, ondanks dat zij meerdere keren om uitstel had gevraagd. Het College concludeerde dat de bestreden besluiten moesten worden vernietigd wegens strijd met de hoorplicht, zoals vastgelegd in artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De verweerder werd opgedragen om appellante alsnog te horen en opnieuw op de bezwaren te beslissen, met inachtneming van de uitspraak.

Daarnaast werd de verweerder veroordeeld in de proceskosten van appellante, vastgesteld op € 79,60, en moest het door appellante betaalde griffierecht van € 297,- worden vergoed. De uitspraak werd gedaan door mr. E.J.M. Heijs, met mr. F.W. du Marchie Sarvaas als griffier, op 25 februari 2010.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
Zesde enkelvoudige kamer
AWB 09/523 en 09/524 25 februari 2010
5101Regeling GLB-inkomenssteun 2006
Uitspraak in de zaak van:
Maatschap A en B, te C, appellante,
tegen
de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,
gemachtigden: mr. drs. M.G. Fikken en bc. R. Weltevreden, beiden werkzaam bij verweerders Dienst Regelingen.
1. De procedure
Appellante heeft bij brief van 27 maart 2009 beroep ingesteld tegen twee besluiten van verweerder van 17 februari 2009.
Bij deze besluiten heeft verweerder beslist op de bezwaren van appellante tegen twee besluiten inzake appellantes aanvragen om slachtpremie en uitbetaling van bedrijfstoeslag voor het jaar 2007 op grond van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006.
Appellante heeft bij brief van 16 mei 2009 de gronden van de beroepen ingediend.
Bij brieven van 13 augustus 2009 heeft verweerder verweerschriften ingediend en de op de zaken betrekking hebbende stukken overgelegd.
Bij brief van 29 januari 2010 heeft appellante haar beroep nader toegelicht.
Op 11 februari 2010 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij namens appellante het woord is gevoerd door A (hierna: A), bijgestaan door D. Verweerder werd ter zitting vertegenwoordigd door zijn gemachtigden.
2. De grondslag van het geschil
Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Bij besluit van 28 juni 2008 met kenmerk 6548519BTR07 heeft verweerder beslist op appellantes aanvraag om uitbetaling van zijn toeslagrechten voor 2007. Daarbij is, voor zover hier van belang, de uit te keren bedrijfstoeslag met 3% gekort, omdat niet is voldaan aan de randvoorwaarde om dierlijke meststoffen emissiearm aan te wenden. In dit verband is in het besluit gewezen op een fysieke controle met als datum "15-02-2007".
- Bij besluit van 14 juli 2008 heeft verweerder beslist op appellantes aanvraag om slachtpremie voor 2007. Ook daarbij is de uit te keren slachtpremie met 3% gekort, omdat appellante de randvoorwaarden niet heeft nageleefd. Daarbij is erop gewezen dat appellante hierover bij brief van 28 juni 2008 met referentienummer 654851907 bericht heeft gehad.
- Appellante heeft tegen deze besluiten bij brief van 25 juli 2008 bezwaar gemaakt.
- Op 13 oktober 2008 heeft appellante per e-mail de gronden van het bezwaar tegen het besluit van 14 juli 2008 ingediend.
- Op 4 december 2008 heeft een telefoongesprek plaatsgehad tussen A en een medewerker van verweerder. Blijkens de door verweerders medewerker gemaakte telefoonnotitie van dit gesprek heeft A bevestigd dat hij bezwaar maakt tegen het besluit van 14 juli 2008, omdat daarin wordt verwezen naar het besluit van 28 juni 2008 en daarbij het verkeerde kenmerknummer is gebruikt. Verder heeft hij desgevraagd meegedeeld nog andere bezwaargronden te hebben, maar dat hij niet meteen het achterste van zijn tong wil laten zien. Blijkens de telefoonnotitie heeft A voorts gesteld dat de datum van de AID-controle in het besluit van 28 juni 2008 niet klopt; het moet 15 maart zijn in plaats van 15 februari (of andersom). A meent daarom dat de beschikkingen niet geldig zijn. De medewerker heeft hierop gezegd dat hij de kans op nietig verklaren in dit geval klein acht, waarop A heeft verklaard in elk geval tot het uiterste te gaan procederen. Ten slotte heeft A desgevraagd te kennen gegeven dat hij gehoord wil worden en is een afspraak gemaakt.
- Appellante is tot drie maal toe uitgenodigd voor een hoorzitting en drie keer heeft appellante te kennen gegeven verhinderd te zijn. Toen appellante werd opgebeld om opnieuw een afspraak te maken en zij niet bereikbaar was, heeft verweerder met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder a en b, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) van het horen afgezien en de bestreden besluiten genomen.
3. De bestreden besluiten
3.1 Verweerder heeft het bezwaar tegen het besluit van 28 juni 2008 niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van gronden. Daarbij is – samengevat weergegeven – overwogen dat appellante tot drie keer toe vergeefs is verzocht haar gronden in te dienen en dat appellante voorts tot drie keer toe vergeefs in de gelegenheid is gesteld op een hoorzitting te verschijnen om op die manier haar bezwaren toe te lichten.
3.2 Verweerder heeft het bezwaar tegen het besluit van 14 juli 2008 ongegrond verklaard.
Daarbij is – samengevat weergegeven – overwogen dat de enkele omstandigheid dat in het besluit van 14 juli 2008 bij de vermelding van het kenmerknummer van het besluit van 28 juni 2008 de letters BTR per abuis zijn weggevallen, de opgelegde korting niet onrechtmatig maakt. Voor appellante moet kenbaar zijn geweest op welke beslissing werd gedoeld en niet kan worden gezegd dat appellante in haar belangen is geschaad.
4. Het standpunt van appellante
Appellante heeft – samengevat weergegeven – het volgende tegen de bestreden besluiten aangevoerd.
Verweerder heeft haar ten onrechte niet gehoord. Zij was wel degelijk bereid mee te werken aan een hoorzitting en heeft vanwege privéomstandigheden tijdig om uitstel gevraagd. Verweerder heeft vervolgens toch op haar bezwaren beslist zonder haar in de gelegenheid te stellen deze in een hoorzitting toe te lichten.
Verweerder heeft bij de besluitvorming essentiële fouten gemaakt. Hij heeft verwezen naar een bij appellante niet bekend kenmerknummer. Voorts heeft hij als ondersteunend bewijs voor de korting van 3% gewezen op de fysieke controle op appellantes bedrijf op 15 februari 2010, terwijl er op die dag op haar bedrijf geen mest is uitgereden, geen fysieke controle heeft plaatsgevonden en geen controleurs zijn gezien of gesproken. Appellante heeft bij verweerder verzocht om een rapport van de fysieke controle, maar zij heeft dit niet gekregen.
5. De beoordeling van het geschil
2.1 Het College oordeelt allereerst over appellantes grief dat zij ten onrechte niet is gehoord.
2.2 Verweerder heeft hierover ter zitting het volgende verklaard. Appellante is drie maal uitgenodigd voor een hoorzitting en zij heeft tot drie maal toe te kennen gegeven verhinderd te zijn. Toen appellante vervolgens opnieuw werd gebeld voor een uitnodiging ter hoorzitting en zij niet bereikbaar was, heeft verweerder met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder a respectievelijk b, Awb van het horen afgezien en op de bezwaren beslist.
2.3 Het College is van oordeel dat verweerder ten onrechte van het horen heeft afgezien en overweegt hiertoe het volgende.
Dat appellante telefonisch niet bereikbaar was toen verweerder haar, na eerdere verhinderingen van appellante, opnieuw voor een hoorzitting wilde uitnodigen, rechtvaardigt niet dat van het horen van appellante kon worden afgezien. Verweerder had appellante immers schriftelijk kunnen uitnodigen voor een hoorzitting. Voor zover verweerder, gelet op de eerdere verhinderingen van appellante, een nader uitstel niet meer wilde accepteren, had zij daarvan zonodig in die uitnodiging melding kunnen maken. Verweerders beslissing om ervan af te zien appellante te horen, is te meer onzorgvuldig, nu appellante in het telefoongesprek van 4 december 2008 had aangegeven nog andere bezwaargronden te hebben. De hoorzitting was bij uitstek de gelegenheid geweest om te onderzoeken welke die andere bezwaargronden zijn. Bij die gelegenheid had appellante voorts nader kunnen worden geïnformeerd over de mogelijkheid van een bestuursorgaan om verschrijvingen in een primair besluit bij de beslissing op het bezwaar te herstellen.
2.4 De conclusie is dat de beroepen gegrond zijn en de bestreden besluiten moeten worden vernietigd wegens strijd met de hoorplicht van artikel 7:2 Awb. Verweerder zal appellante, onder overlegging van het rapport van de aan de besluiten ten grondslag liggende fysieke controle, alsnog moeten horen en opnieuw op de bezwaren moeten beslissen.
2.5 Het College ziet aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75 Awb te veroordelen in de kosten die appellante in verband met de behandeling van de beroepen redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten, bestaande uit de reiskosten voor de zitting van het College, worden, conform de opgave van appellante, vastgesteld op € 79,60.
6. De beslissing
Het College:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de bestreden besluiten van 17 februari 2009;
- draagt verweerder op opnieuw op de bezwaren van appellante te beslissen met inachtneming van hetgeen in deze
uitspraak is overwogen;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 79,60 (zegge: negenenzeventig euro en
zestig cent);
- bepaalt dat verweerder aan appellante het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 297,-- (zegge:
tweehonderdzevenennegentig euro) zal vergoeden.
Aldus gewezen door mr. E.J.M. Heijs, in tegenwoordigheid van mr. F.W. du Marchie Sarvaas als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 25 februari 2010.
w.g. E.J.M. Heijs w.g. F.W. du Marchie Sarvaas