ECLI:NL:CBB:2010:BL6078

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
19 januari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 04/1087
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van besluit inzake zoogkoeienpremies en vergoeding van wettelijke rente

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 19 januari 2010 uitspraak gedaan in het beroep van appellant A, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde P.F.B. Meulepas, tegen de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, vertegenwoordigd door mr. G.S. van der Schaaf. Het beroep was gericht tegen een besluit van 29 oktober 2004, waarin de bezwaren van appellant tegen eerdere besluiten over de Regeling dierlijke EG-premies gedeeltelijk gegrond waren verklaard. Appellant had beroep ingesteld tegen dit besluit en verzocht om vergoeding van wettelijke rente en proceskosten.

Het College oordeelde dat appellant nog belang had bij de vernietiging van het besluit van 29 oktober 2004, ondanks het feit dat verweerder dit besluit op 22 september 2009 had ingetrokken en de bezwaren van appellant alsnog gegrond had verklaard. Het College stelde vast dat de intrekking van het bestreden besluit niet in de weg stond aan de vernietiging ervan, omdat appellant belang had bij de vernietiging, met name voor de vergoeding van wettelijke rente over de zoogkoeienpremies die hij had betaald.

Het College verklaarde het beroep gegrond en vernietigde het besluit van 29 oktober 2004. Tevens werd verweerder veroordeeld tot het vergoeden van de wettelijke rente aan appellant, alsook tot het vergoeden van de proceskosten tot een bedrag van € 483,-- en het griffierecht van € 136,--. Deze uitspraak benadrukt de toepassing van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht, dat bepaalt dat een nieuw besluit niet automatisch het beroep tegen een eerder besluit uitsluit, mits er belang is bij de vernietiging van dat eerdere besluit.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
AWB 04/1087 19 januari 2010
5125 - Regeling dierlijke EG-premies
Uitspraak in de zaak van:
A, te B, appellant,
gemachtigde: P.F.B. Meulepas, financieel en fiscaal adviseur te Mill,
tegen
de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,
gemachtigde: mr. G.S. van der Schaaf, werkzaam bij verweerders Dienst Regelingen.
1. De procedure
Bij besluit van 29 oktober 2004 heeft verweerder de bezwaren van appellant tegen de besluiten van 4 juni 2004 en 22 juni 2004 op grond van de Regeling dierlijke EG-premies (hierna: de Regeling) over de jaren 2002 en 2003 gedeeltelijk gegrond verklaard.
Appellant heeft bij brief van 8 december 2004, bij het College binnengekomen op
diezelfde dag, beroep ingesteld tegen het besluit van 29 oktober 2004.
Bij brief van 11 januari 2005 heeft appellant de gronden van zijn beroep aangevuld.
Verweerder heeft op 28 februari 2005 de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en op 4 april 2005 een verweerschrift ingediend.
Het College heeft partijen bij brief van 19 oktober 2006 meegedeeld dat de zaak wordt aangehouden in afwachting van de beantwoording door het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (hierna: Hof van Justitie) van de door het College gestelde prejudiciële vragen in zaak AWB 04/1080 en van de uitspraak van het College in die zaak.
Het Hof van Justitie heeft bij arrest van 28 februari 2008 (C-446/06, Winkel, Jur.
blz. I-1167) de prejudiciële vragen in zaak AWB 04/1080 beantwoord. Het College heeft op 31 oktober 2008 (www.rechtspraak.nl, LJN: BG4638) uitspraak in die zaak gedaan.
Bij brieven van respectievelijk 18 november 2008 en 22 december 2008 hebben verweerder en appellant desgevraagd op het arrest van het Hof van Justitie en de uitspraak van het College van 31 oktober 2008 gereageerd.
Bij besluit van 22 september 2009 heeft verweerder het besluit van 29 oktober 2004 ingetrokken, de bezwaren van appellant alsnog gegrond verklaard, de primaire besluiten herroepen en aanvullende zoogkoeienpremie toegekend (€ 766,33 voor het jaar 2002 en
€ 331,35 voor het jaar 2003). Voorts heeft verweerder de kosten van de bezwaarprocedure ten bedrage van € 644,-- aan appellant vergoed.
Appellant heeft bij brief van 30 september 2009 zijn standpunt over het herziene besluit kenbaar gemaakt. Daarbij heeft hij enerzijds meegedeeld dat er inhoudelijk geen discussiepunten meer zijn en heeft hij anderzijds verzocht om vergoeding van de wettelijke rente, de in beroep gemaakte proceskosten en het betaalde griffierecht.
Bij brief van 3 november 2009 heeft verweerder op dit verzoek gereageerd.
Op respectievelijk 11 en 18 december 2009 hebben appellant en verweerder toestemming verleend zonder zitting uitspraak te doen in deze zaak. Vervolgens heeft het College bij brief van 11 januari 2010 meegedeeld dat het onderzoek in deze zaak is gesloten.
2. De beoordeling
2.1 Ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt, indien een bestuursorgaan een besluit heeft genomen als bedoeld in artikel 6:18 Awb, het bezwaar of beroep geacht mede te zijn gericht tegen het nieuwe besluit, tenzij dat besluit aan het bezwaar of beroep geheel tegemoet komt.
Aangezien het herziene besluit van 22 september 2009 aan het beroep van appellant geheel tegemoet komt in de zin van artikel 6:19, eerste lid, Awb, wordt het beroep niet geacht mede te zijn gericht tegen dit besluit.
2.2 Ingevolge artikel 6:19, derde lid, Awb staat intrekking van het bestreden besluit niet in de weg aan vernietiging van dat besluit indien de indiener van het bezwaar- of beroepschrift daarbij belang heeft.
Het College is van oordeel dat appellant nog belang heeft bij vernietiging van het besluit van 29 oktober 2004, aangezien appellant bij brief van 30 september 2009 heeft verzocht om vergoeding van de wettelijke rente. Het beroep zal daarom gegrond worden verklaard en het besluit van 29 oktober 2004 wordt vernietigd.
Uit het overzicht bij het besluit van 22 september 2009 blijkt dat appellant de bij besluit van 4 juni 2004 teruggevorderde zoogkoeienpremie voor het jaar 2002 ten bedrage van
€ 766,33 op 16 juni 2005 aan verweerder heeft betaald. Verweerder zal over dit bedrag de wettelijke rente moeten vergoeden vanaf 16 juni 2005 tot aan de dag der algehele voldoening.
Uit dit overzicht blijkt voorts dat aan appellant voor het jaar 2003 op 25 juni 2004
€ 2.982,15 aan zoogkoeienpremie is betaald. Bij het besluit van 22 september 2009 is aan appellant voor 2003 een aanvullend premiebedrag van € 331,35. Verweerder zal over het laatstgenoemde bedrag de wettelijke rente moeten vergoeden vanaf 25 juni 2004 tot aan de dag der algehele voldoening.
Hiertoe zal verweerder worden veroordeeld.
2.3 Het College acht voorts termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 483,-- (1 punt voor het beroepschrift en 0,5 punt voor de schriftelijke reacties van 22 december 2008 en
30 september 2009 samen, met wegingsfactor 1 en € 322,-- per punt).
2.5 Het College zal ten slotte bepalen dat verweerder het door appellant betaalde griffierecht ten bedrage van € 136,-- vergoedt.
3. De beslissing
Het College:
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 29 oktober 2004;
- veroordeelt verweerder aan appellant de wettelijke rente te vergoeden met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak
is overwogen;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 483,--
(zegge: vierhonderddrieëntachtig euro);
- bepaalt dat verweerder het door appellant betaalde griffierecht ten bedrage van € 136,--
(zegge: honderdzesendertig euro) aan hem vergoedt.
Aldus gewezen door mr. E.J.M. Heijs, in tegenwoordigheid van mr. B.J.E. Lodder, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 19 januari 2010.
w.g. E.J.M. Heijs w.g. B.J.E. Lodder