ECLI:NL:CBB:2010:BL5936

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
19 januari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 04/1007
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van besluit inzake dierlijke EG-premies en vergoeding van wettelijke rente

In deze zaak, behandeld door het College van Beroep voor het bedrijfsleven, hebben appellanten A en B beroep ingesteld tegen een besluit van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Het oorspronkelijke besluit, genomen op 22 oktober 2004, verklaarde de bezwaren van appellanten tegen eerdere besluiten ongegrond. Appellanten stelden beroep in tegen dit besluit, waarna de procedure zich voorts ontwikkelde met diverse correspondentie en een aanhouding in afwachting van prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen. Het Hof heeft op 28 februari 2008 uitspraak gedaan, waarna het College op 31 oktober 2008 in een gerelateerde zaak uitspraak deed.

Op 23 september 2009 trok de Minister het eerdere besluit in en verklaarde de bezwaren van appellanten gegrond, waarbij een aanvullend bedrag aan zoogkoeienpremie werd toegekend. Appellanten handhaafden hun beroep, omdat zij vergoeding van kosten en wettelijke rente wensten. De zaak werd zonder zitting behandeld, en het College sloot het onderzoek op 7 januari 2010.

In de beoordeling oordeelde het College dat het herziene besluit aan het beroep van appellanten geheel tegemoet kwam, waardoor het beroep niet geacht werd mede gericht te zijn tegen dit besluit. Het College oordeelde dat de intrekking van het bestreden besluit niet in de weg staat aan de vernietiging ervan, mits de indiener belang heeft. Het College verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het besluit van 22 oktober 2004, en veroordeelde de Minister tot vergoeding van de wettelijke rente aan appellanten vanaf de datum van betaling van de teruggevorderde premiebedragen. Tevens werd bepaald dat het griffierecht aan appellanten vergoed diende te worden.

De uitspraak benadrukt de toepassing van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht, dat regelt dat een nieuw besluit niet in de weg staat aan de vernietiging van een eerder besluit, mits er belang is bij de vernietiging. Het College concludeerde dat appellanten belang hadden bij de vernietiging, gezien hun verzoek om vergoeding van wettelijke rente. De zaak illustreert de juridische nuances rondom bestuursrechtelijke procedures en de rechten van appellanten in dergelijke geschillen.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
(zesde enkelvoudige kamer)
AWB 04/1007 19 januari 2010
5125 - Regeling dierlijke EG-premies
Uitspraak in de zaak van:
A en B, te C, appellanten,
tegen
de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder.
1. Het verloop van de procedure
Bij besluit van 22 oktober 2004 heeft verweerder de bezwaren van appellanten tegen de besluiten van 27 november 2003 en 4 juni 2004 op grond van de Regeling dierlijke
EG-premies over het jaar 2002 ongegrond verklaard.
Appellanten hebben bij beroepschrift van 28 november 2004 beroep ingesteld tegen het besluit van 22 oktober 2004.
Verweerder heeft op 1 februari 2005 de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en op 4 maart 2005 een verweerschrift ingediend.
Het College heeft partijen bij brief van 19 oktober 2006 meegedeeld dat de zaak wordt aangehouden in afwachting van de beantwoording door het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (hierna: Hof van Justitie) van de door het College gestelde prejudiciële vragen in zaak AWB 04/1080 en van de uitspraak van het College in die zaak.
Het Hof van Justitie heeft bij arrest van 28 februari 2008 (C-446/06, Winkel, Jur.
blz. I-1167) de prejudiciële vragen in zaak AWB 04/1080 beantwoord. Het College heeft op 31 oktober 2008 (www.rechtspraak.nl, LJN: BG4638) uitspraak in die zaak gedaan.
Bij brieven van respectievelijk 16 november 2008 en 18 november 2008 hebben appellanten en verweerder desgevraagd op het arrest van het Hof van Justitie en de uitspraak van het College van 31 oktober 2008 gereageerd.
Bij besluit van 23 september 2009 heeft verweerder het besluit van 22 oktober 2004 ingetrokken, de bezwaren gegrond verklaard, het primaire besluit van 4 juni 2004 herroepen en een aanvullend bedrag aan zoogkoeienpremie toegekend van € 700,77.
Bij brief van 5 oktober 2009 hebben appellanten desgevraagd meegedeeld het beroep te handhaven, omdat zij de kosten in de bezwaar- en beroepsfase en de wettelijke rente vergoed willen zien en in verband met de gevolgen voor de bedrijfstoeslag.
Op 30 oktober 2009 heeft verweerder op dit verzoek gereageerd.
Op respectievelijk 16 en 17 december 2009 hebben verweerder en appellanten toestemming verleend zonder zitting uitspraak te doen in deze zaak. Vervolgens heeft het College bij brief van 7 januari 2010 meegedeeld dat het onderzoek in deze zaak is gesloten.
2. De beoordeling
2.1 Ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt, indien een bestuursorgaan een besluit heeft genomen als bedoeld in artikel 6:18 Awb, het bezwaar of beroep geacht mede te zijn gericht tegen het nieuwe besluit, tenzij dat besluit aan het bezwaar of beroep geheel tegemoet komt.
Aangezien het herziene besluit van 23 september 2009 aan het beroep van appellanten geheel tegemoet komt in de zin van artikel 6:19, eerste lid, Awb, wordt het beroep niet geacht mede te zijn gericht tegen dit besluit.
2.2 Ingevolge artikel 6:19, derde lid, Awb staat intrekking van het bestreden besluit niet in de weg aan vernietiging van dat besluit indien de indiener van het bezwaar- of beroepschrift daarbij belang heeft.
Het College is van oordeel dat appellanten nog belang hebben bij vernietiging van het besluit van 22 oktober 2004, aangezien appellanten bij brief van 5 oktober 2009 hebben verzocht om vergoeding van de wettelijke rente. Daarom wordt het beroep gegrond verklaard en wordt het besluit van 22 oktober 2004 vernietigd.
Uit het overzicht bij het besluit van 23 september 2009 blijkt dat appellanten de bij besluit van 4 juni 2004 teruggevorderde zoogkoeienpremie ten bedrage van € 700,77 in twee termijnen op 13 januari 2005 (€ 480,--) en 15 februari 2005 (€ 220,77) aan verweerder hebben betaald. Verweerder zal over deze bedragen de wettelijke rente moeten vergoeden vanaf de dagen van betaling aan verweerder tot aan de dag der algehele voldoening.
Hiertoe zal verweerder worden veroordeeld.
2.3 Appellanten hebben bij brief van 5 oktober 2009 voorts verzocht om een veroordeling van verweerder in de kosten van de bezwaar- en beroepsprocedure.
Voor een veroordeling van verweerder in de kosten in de bezwaarfase is reeds geen grond, omdat niet is voldaan aan het in artikel 7:15, tweede lid, Awb gestelde vereiste dat het verzoek wordt gedaan voordat op het bezwaar is beslist.
Er is evenmin aanleiding om verweerder in de kosten van de beroepsfase te veroordelen, aangezien niet is gebleken van kosten die op grond van artikel 8:75 Awb in verbinding met het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.
2.4 Het College overweegt ten slotte nog dat verweerder in zijn brief van 30 oktober 2009 terecht heeft overwogen dat, anders dan appellanten kennelijk willen, de gevolgen voor de bedrijfstoeslag voor de jaren 2006 en daarna in de onderhavige procedure niet aan de orde kunnen komen. De besluiten tot vaststelling van de toeslagrechten en de uitbetaling van de bedrijfstoeslag zullen door verweerder, zoals in de brief van 30 oktober 2009 te kennen is gegeven, ambtshalve worden herbeoordeeld.
3. De beslissing
Het College:
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 22 oktober 2004;
- veroordeelt verweerder aan appellanten de wettelijke rente te vergoeden vanaf de dagen dat appellanten de
teruggevorderde premiebedragen hebben betaald tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat verweerder het door appellanten betaalde griffierecht ten bedrage van
€ 273,-- (zegge: tweehonderddrieënzeventig euro) aan hen vergoedt.
Aldus gewezen door mr. E.J.M. Heijs, in tegenwoordigheid van mr. B.J.E. Lodder, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 19 januari 2010.
w.g. E.J.M. Heijs w.g. B.J.E. Lodder