ECLI:NL:CBB:2010:BL5934

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
12 januari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/239
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag GLB-inkomenssteun wegens te late indiening

In deze zaak heeft appellant, A, beroep ingesteld tegen een besluit van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, waarbij zijn aanvraag om uitbetaling van bedrijfstoeslag voor het jaar 2007 op grond van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006 werd afgewezen. De aanvraag was te laat ingediend, en appellant stelde dat hij deze eerder had verzonden. De procedure begon met een brief van appellant op 8 februari 2009, waarin hij bezwaar maakte tegen het besluit van 27 januari 2009. Dit besluit volgde op een eerdere afwijzing van zijn aanvraag op 27 februari 2008. Na verschillende correspondenties en een hoorzitting, waarin appellant zijn standpunt verdedigde, oordeelde het College van Beroep voor het bedrijfsleven dat niet aannemelijk was gemaakt dat appellant tijdig een aanvraag had ingediend. Het College concludeerde dat de aanvraag terecht was afgewezen, omdat deze na de deadline was ingediend. Appellant had ook aangevoerd dat de bezwaarprocedure te lang had geduurd, maar het College oordeelde dat dit niet leidde tot een onterecht afgewezen aanvraag. Uiteindelijk verklaarde het College het beroep tegen het besluit van 27 januari 2009 niet-ontvankelijk en het beroep tegen het besluit van 16 juni 2009 ongegrond.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
Zesde enkelvoudige kamer
AWB 09/239 12 januari 2010
5101 Regeling GLB-inkomenssteun 2006
Uitspraak in de zaak van:
A, te B, appellant,
tegen
de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,
gemachtigden: R. Weltevreden en mr. D. Özdemir, beiden werkzaam bij verweerders Dienst Regelingen.
1. De procedure
Appellant heeft bij brief van 8 februari 2009, bij het College binnengekomen op
11 februari 2009, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 27 januari 2009.
Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar van appellant tegen een besluit van 27 februari 2008, waarbij verweerder appellantes aanvraag om uitbetaling van bedrijfstoeslag voor het jaar 2007 op grond van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006 (hierna: de Regeling) heeft afgewezen.
Bij besluit van 16 juni 2009 heeft verweerder in de plaats van het besluit van 27 januari 2009 een nieuwe beslissing op het bezwaar genomen, waartegen het beroep ingevolge artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) geacht wordt mede te zijn gericht.
Appellant heeft bij brief van 27 juni 2009 op het nieuwe besluit gereageerd.
Verweerder heeft op 27 juli 2009 een verweerschrift ingediend en de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.
Op 28 oktober heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij appellant in persoon is verschenen. Verweerder werd ter zitting vertegenwoordigd door zijn gemachtigden.
Het College heeft het onderzoek ter zitting geschorst en verweerder verzocht enkele originele stukken uit het dossier toe te zenden.
Verweerder heeft deze stukken overgelegd bij brief van 30 oktober 2009. Op 3 november 2009 heeft verweerder aan de griffier van het College telefonisch enkele nadere inlichtingen verstrekt. Van het gesprek is een telefoonnotitie opgemaakt die aan partijen is toegezonden.
Bij brief van 10 november 2009 heeft appellant op de nadere stukken gereageerd.
Op 9 december 2009 heeft het College van partijen schriftelijk toestemming gekregen om zonder nadere zitting uitspraak te doen. Hierop heeft het College het onderzoek gesloten.
2. De grondslag van het geschil
Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Bij brief van 4 juli 2007 heeft verweerder appellant bericht dat hij van appellant nog geen "Gecombineerde opgave 2007" (hierna: Gecombineerde opgave) heeft ontvangen en dat appellant verplicht is de Gecombineerde opgave alsnog te doen. Hierbij is te kennen gegeven dat geen subsidies meer kunnen worden aangevraagd, omdat de aanvraagperiode liep van 1 april tot en met 15 mei 2007 met daarna een kortingsperiode tot en met 11 juni 2007.
- Op 6 juli 2007 heeft appellant telefonisch contact gehad met een medewerker van verweerders Dienst Regelingen. Blijkens de telefoonnotitie van dit gesprek heeft appellant meegedeeld dat hij de Gecombineerde opgave wel heeft ingezonden en heeft de medewerker meegedeeld dat deze niet is ontvangen.
- Op 12 juli 2007 heeft verweerder van appellant een brief van 10 juli 2007 ontvangen waarin appellant herhaalt dat hij de Gecombineerde opgave reeds heeft toegezonden en waarbij hij een kopie van een aantal bladzijden van die Gecombineerde opgave heeft meegezonden. Verweerder heeft de als zodanig ontvangen Gecombineerde opgave als een aanvraag om uitbetaling van zijn toeslagrechten aangemerkt.
- Bij besluit van 27 februari 2008 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen.
- Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 10 maart 2008 bezwaar gemaakt.
- Bij besluit van 27 januari 2009 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
- Op 27 mei 2009 heeft verweerder appellant alsnog gehoord over zijn bezwaar. In dat kader heeft appellant nadere stukken overgelegd.
- Bij besluit van 16 juni 2009 heeft verweerder in de plaats van het besluit van
27 januari 2009 een nieuwe beslissing op het bezwaar genomen, waarbij het bezwaar wederom ongegrond is verklaard. Daarbij is, samengevat weergegeven, gesteld dat de aanvraag wegens te late indiening ervan terecht is afgewezen en dat uit de door appellant op 12 juli 2007 ingediende stukken niet blijkt dat hij wel tijdig een aanvraag heeft ingediend.
- Op 2 november 2009 heeft het College van verweerder de originele stukken overgelegd zoals die volgens verweerder op 12 juli 2007 bij Dienst Regelingen van appellant zijn ontvangen.
3. Het standpunt van appellant
Appellant heeft, samengevat weergegeven, het volgende aangevoerd.
Hij heeft zijn Gecombineerde opgave reeds in april 2009 aan verweerder verstuurd. In de in juli 2007 door appellant aan verweerder verzonden kopieën van de gecombineerde opgave stond het kenmerk '8/7-07' (8 juli 2007). In de aan het College op 27 juli 2007 verstuurde kopieën van deze verzending aan verweerder staat dit kenmerk niet. Dit wijst erop dat er al eerder een Gecombineerde opgave is ingediend.
Verweerder heeft appellant nooit geadviseerd de Gecombineerde opgave aangetekend te verzenden of opnieuw in te dienen als er geen ontvangstbevestiging komt. Appellant mocht erop vertrouwen dat de aanvraag bij verweerder was ontvangen.
De afhandeling van het bezwaar door verweerder is diverse keren uitgesteld en heeft te lang geduurd.
4. De beoordeling van het geschil
4.1 Het College stelt allereerst vast dat appellant geen rechtens te honoreren belang meer heeft bij een beoordeling van het beroep tegen het vervangen besluit van 27 januari 2009. Het beroep gericht tegen dit besluit dient dan ook niet-ontvankelijk te worden verklaard.
4.2 Het College oordeelt vervolgens over het beroep gericht tegen het besluit van 19 juni 2009, waarbij het bezwaar van appellant tegen het besluit tot afwijzing van zijn aanvraag om uitbetaling van zijn toeslagrechten over het jaar 2007 (wederom) ongegrond is verklaard.
4.3 Ingevolge artikel 21, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 796/2004 is verweerder verplicht een steunaanvraag die hem bereikt na 25 dagen, te rekenen vanaf 15 mei 2007, af te wijzen.
Appellant heeft aangevoerd dat hij reeds in april 2007 zijn aanvraag om uitbetaling van zijn toeslagrechten heeft ingediend. Ter onderbouwing van die stelling heeft hij erop gewezen dat er bij verweerder twee versies van de Gecombineerde opgave aanwezig zijn, een versie waarbij op blz. 27 van de Gecombineerde opgave '8/7-07' is geschreven en een versie waarbij op die blz. die datum niet staat. Die laatste versie is volgens appellant de in april 2007 ingediende versie.
Verweerder heeft gesteld dat de Gecombineerde opgave van appellant niet eerder dan op
12 juli 2007 is ontvangen. Het datumkenmerk op de kopie van blz. 27 van de Gecombineerde opgave staat niet op de op 12 juli 2007 ontvangen stukken. Dit kenmerk is door appellant pas getoond in het kader van de hoorzitting op 27 mei 2009. Volgens verweerder is niet uitgesloten dat appellant dit kenmerk er pas achteraf op heeft gezet.
Het College is van oordeel dat niet aannemelijk is gemaakt dat appellant tijdig een aanvraag heeft ingediend. Verweerder heeft op 2 november 2009 de originele stukken van de op 12 juli 2007 van appellant ontvangen (delen van ) de Gecombineerde opgave aan het College overgelegd. Het hiervoor genoemde kenmerk is daarop niet te lezen. Er is aldus geen reden om aan te nemen dat er bij verweerder, naast de op 12 juli 2007 ingediende versie, nog een andere versie aanwezig is, zoals appellant heeft gesteld en door verweerder is ontkend. Op grond van de beschikbare gegevens moet er dan ook vanuit worden gegaan dat appellant niet eerder dan op 12 juli 2007 bij verweerder een aanvraag heeft ingediend.
Aangezien deze aanvraag te laat is ingediend, was verweerder verplicht de aanvraag af te wijzen.
4.4 Voor zover appellant meent dat verweerder onrechtmatig heeft gehandeld door hem niet te adviseren de Gecombineerde opgave aangetekend te verzenden of opnieuw in te dienen als er geen ontvangstbevestiging komt, deelt het College die mening niet. Appellant is immers zelf verantwoordelijk voor een tijdige indiening van zijn aanvraag bij verweerder. Hij had zonodig navraag kunnen doen bij verweerder of de aanvraag was ontvangen.
4.5 De stelling van appellant dat de bezwaarprocedure te lang heeft geduurd, kan niet leiden tot het oordeel dat de aanvraag ten onrechte is afgewezen. Appellant had overigens bij het College beroep kunnen instellen tegen het niet tijdig beslissen op zijn bezwaar.
4.6 Het voorgaande brengt mee dat het beroep gericht tegen het besluit van 16 juni 2009 ongegrond moet worden verklaard.
4.7 Het College ziet ten slotte geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
5. De beslissing
Het College:
- verklaart het beroep gericht tegen het besluit van 27 januari 2009 niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 16 juni 2009 ongegrond.
Aldus gewezen door mr. E.J.M. Heijs, in tegenwoordigheid van mr. B.J.E. Lodder, en uitgesproken in het openbaar op 12 januari 2010.
w.g. E.J.M. Heijs w.g. B.J.E. Lodder