ECLI:NL:CBB:2009:BL4433

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
8 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/178
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing bedrijfstoeslag op grond van GLB-inkomenssteun

In deze zaak heeft appellant, A, beroep ingesteld tegen een besluit van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, waarin zijn aanvraag voor bedrijfstoeslag op grond van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006 werd afgewezen. De procedure begon met een brief van appellant op 29 januari 2009, waarin hij bezwaar maakte tegen een eerder besluit van 18 december 2008. Dit besluit was genomen naar aanleiding van een verzoek van appellant om zijn aanvraag te wijzigen, omdat hij abusievelijk geen uitbetaling van zijn bedrijfstoeslag had aangevraagd in zijn Gecombineerde opgave van 16 mei 2007. De Minister stelde dat de Gecombineerde opgave niet als een aanvraag voor rechtstreekse betalingen kon worden beschouwd, omdat appellant niet expliciet had aangegeven dat hij gebruik wilde maken van zijn toeslagrechten.

Tijdens de zitting op 27 oktober 2009 werd het standpunt van appellant besproken, waarbij hij aanvoerde dat de Minister ten onrechte consequenties verbond aan het vermeend onjuist invullen van de Gecombineerde opgave. Appellant stelde dat er sprake was van een kennelijke fout en dat hij de mogelijkheid moest krijgen om deze te herstellen. Het College oordeelde echter dat de Gecombineerde opgave op geen enkele wijze aangaf dat appellant gebruik wilde maken van zijn toeslagrechten. De aanvraag voor uitbetaling van de toeslagrechten was te laat ingediend, en er was geen sprake van een kennelijke fout die de Minister zou verplichten om de aanvraag alsnog te honoreren.

Het College concludeerde dat de Minister terecht had besloten om de aanvraag van appellant af te wijzen, omdat deze niet tijdig was ingediend en er geen aanleiding was om te veronderstellen dat er een kennelijke fout was gemaakt. De belangenafweging die appellant aanvoerde, werd niet gedeeld door het College, dat oordeelde dat de Minister op grond van de Europese regelgeving verplicht was om de aanvraag af te wijzen. De uitspraak werd gedaan door mr. E.J.M. Heijs, met mr. B.J.E. Lodder als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 8 december 2009.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
zesde enkelvoudige kamer
AWB 09/178 8 december 2009
5101 - Regeling GLB-inkomenssteun 2006
Uitspraak in de zaak van:
A, te X, appellant,
gemachtigde: ir. S. Boonstra, werkzaam bij LTO Noord Advies te Drachten,
tegen
de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,
gemachtigden: mr. D. Özdemir en C.A.R. Sloet, beiden werkzaam bij verweerders Dienst Regelingen.
1. De procedure
Appellant heeft bij brief van 29 januari 2009, bij het College binnengekomen op 30 januari 2009, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 18 december 2008.
Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar van appellant tegen een besluit van 30 mei 2008, waarbij aan appellant voor het jaar 2007 bedrijfstoeslag op grond van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006 (hierna: de Regeling) is geweigerd.
Bij brief van 7 mei 2009 heeft verweerder een verweerschrift ingediend en op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.
Op 27 oktober 2009 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij appellant met zijn gemachtigde is verschenen. Verweerder werd ter zitting vertegenwoordigd door zijn gemachtigden.
2. De grondslag van het geschil
2.1 Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad van 29 september 2003 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers luidde voor zover en ten tijde hier van belang:
"Artikel 22
Steunaanvragen
1. Een landbouwer dient elk jaar een aanvraag voor de onder het geïntegreeerd systeem vallende rechtstreekse betalingen in waarin, voorzover van toepassing, worden vermeld:
- alle percelen landbouwgrond van het bedrijf,
- het aantal olijfbomen en de standplaats ervan in het perceel,
- het aantal en het bedrag van de toeslagrechten,
- alle andere bij deze verordening of door de betrokken lidstaat voorgeschreven gegevens."
Verordening (EG) nr. 796/2004 van de Commissie van 21 april 2004 houdende uitvoeringsbepalingen inzake de randvoorwaarden, de modulatie en het geïntegreerd beheers- en controlesysteem waarin is voorzien bij Verordening (EG) nr. 1782/2003 luidde voor zover en ten tijde hier van belang:
"Artikel 2
Begripsomschrijvingen
Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
(…)
11. „verzamelaanvraag”: de aanvraag om rechtstreekse betalingen op
grond van de bedrijfstoeslagregeling en de andere oppervlaktegebonden
steunregelingen (…);
12. “Oppervlaktegebonden steunregelingen”: de bedrijfstoeslagregeling (…)
Artikel 12
Inhoud van de verzamelaanvraag
1. De verzamelaanvraag moet alle gegevens bevatten die nodig zijn om te bepalen of aanspraak op steun kan worden gemaakt, en met name:
(…)
c) ten behoeve van de bedrijfstoeslagregeling, de identificatie van de toeslagrechten volgens het in artikel 7 bedoelde identificatie- en registratiesysteem, uitgesplitst in braakleggingstoeslagrechten en andere toeslagrechten.
(…)
2. Ten behoeve van de identificatie van de toeslagrechten als bedoeld in lid 1, onder c), van het onderhavige artikel wordt op de overeenkomstig artikel 22, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 aan de landbouwers verstrekte voorbedrukte formulieren melding gemaakt van de identificatie van de toeslagrechten volgens het in artikel 7 van de onderhavige verordening bedoelde identificatie- en registratiesysteem, zulks met een uitsplitsing in braakleggingstoeslagrechten en andere toeslagrechten.
(…)
Artikel 19
Verbetering van kennelijke fouten
Onverminderd de artikelen 11 tot en met 18, kan een steunaanvraag te allen tijde na de indiening ervan worden gecorrigeerd in geval van een kennelijke fout die door de bevoegde autoriteit wordt erkend.
Artikel 21
Te late indiening
1. Behoudens overmacht en uitzonderlijke omstandigheden als
bedoeld in artikel 72 wordt bij indiening van een steunaanvraag in het
kader van de onderhavige verordening na de desbetreffende termijn een
verlaging met 1 % per werkdag toegepast op de bedragen waarop de
landbouwer recht zou hebben gehad als de aanvraag tijdig was ingediend.
(…)
Bij een termijnoverschrijding van meer dan 25 kalenderdagen wordt de
aanvraag afgewezen.
(…)"
Artikel 55 van de Regeling luidde voor zover en ten tijde hier van belang:
" 1. De landbouwer die aanspraak maakt op subsidie in het kader van een van de in artikel 2, tweede lid, onderdeel a en b, bedoelde steunregelingen (…), maakt gebruik van de verzamelaanvraag.
2. Voor de verzamelaanvraag maakt de landbouwer gebruik van een door de minister vastgesteld formulier dat door de landbouwer volledig en naar waarheid is ingevuld, ondertekend en gedagtekend.
3. De verzamelaanvraag wordt in de periode van 1 april tot en met 15 mei ingediend bij DR.
(…)"
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Appellant heeft op 16 mei 2007 het formulier "Gecombineerde Opgave 2007" (hierna: Gecombineerde opgave) bij verweerder ingediend. Blijkens het formulier kan met de Gecombineerde opgave onder meer de verzamelaanvraag voor het gebruiken van toeslagrechten voor 2007 worden gedaan. Het formulier vermeldt bij punt 3A bij de vraag "Wilt u in 2007 toeslagrechten laten uitbetalen":
"Let op: beantwoordt u deze vraag niet, dan gaat Dienst Regelingen er vanuit dat uw antwoord op deze vraag "Nee" is."
Appellant heeft bij deze vraag vervolgens niet het hokje "nee" aangekruist en evenmin het hokje "ja", waarmee hij kon aangeven dat hij zijn toeslagrechten wilde gebruiken.
Ook op het Overzicht gewaspercelen 2007, behorend bij de Gecombineerde opgave, is niet aangegeven dat appellant op bepaalde percelen zijn toeslagrechten wilde gebruiken.
- Met een op 15 mei 2008 door verweerder ontvangen brief heeft appellant te kennen gegeven dat hij abusievelijk met de Gecombineerde opgave geen uitbetaling van zijn bedrijfstoeslag heeft gevraagd. Hij heeft verweerder verzocht alsnog tot uitbetaling over te gaan. Verweerder heeft dit verzoek aangemerkt als een verzoek om de verzamelaanvraag te mogen wijzigen.
- Bij besluit van 30 mei 2008 heeft verweerder dit verzoek afgewezen en medegedeeld dat appellant niet in aanmerking komt voor bedrijfstoeslag.
- Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 11 juli 2008 bezwaar gemaakt.
- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van appellant ongegrond verklaard. Daartoe heeft hij, samengevat weergegeven, het volgende overwogen.
Uit de Gecombineerde opgave van appellant blijkt niet dat appellant uitbetaling van zijn toeslagrechten wenst. Deze opgave wordt dan ook niet gezien als een aanvraag om rechtstreekse betalingen op grond van de bedrijfstoeslagregeling. Pas bij zijn op 15 mei 2008 ontvangen brief heeft appellant te kennen gegeven dat hij aanspraak maakt op uitbetaling van zijn toeslagrechten. Vaststaat dat de aanvraag van 15 mei 2008 te laat is ingediend. Na de sluiting van de aanvraagperiode op 11 juni 2007 kan de aanvraag uitsluitend worden gewijzigd bij aanwezigheid van een kennelijke fout in de zin van artikel 19 van Verordening (EG) nr. 796/2004. Daarvan is hier geen sprake nu de Gecombineerde opgave door het niet aanvragen van bedrijfstoeslag niet onlogisch of tegenstrijdig is ingevuld. Het staat de landbouwer vrij zijn toeslagrechten al dan niet te laten uitbetalen. Het behoort niet tot de taak van verweerder zich bij de beoordeling van de vraag of sprake is van een kennelijke fout te verdiepen in de eventuele motieven van de landbouwer om al dan niet een aanvraag in te dienen dan wel zich af te vragen of de landbouwer door de aanvraag anders in te vullen wellicht meer subsidie zou hebben ontvangen.
4. Het standpunt van appellant
Appellant heeft, samengevat weergegeven, het volgende aangevoerd.
Verweerder verbindt aan het vermeend onjuist invullen van de Gecombineerde opgave consequenties die in geen enkele verhouding staan tot het doel van de Regeling. Er dient op zijn minst sprake te zijn van een herstelmogelijkheid.
Het niet aanvinken van "ik wil mijn toeslagrechten en/of mijn braaktoeslagrechten laten uitbetalen" had niet zonder meer als nee mogen worden geïnterpreteerd. Verweerder heeft hem ten onrechte niet in de gelegenheid gesteld de gemaakte fout te herstellen. Verweerder had met appellant contact moeten opnemen om duidelijkheid te verkrijgen over wat appellant met zijn aanvraag beoogde.
Er is sprake van een kennelijke fout. Het is zeer zeker niet voor de hand liggend dat appellant zijn toeslagrechten niet zou willen laten uitbetalen. Een computermatige controle met de vastgestelde toeslagrechten van appellant wijst uit dat de gegevens van de vaststelling en de verzilvering toeslagrechten onsamenhangend zijn.
Verweerder had op grond van artikel 12 van Verordening (EG) nr. 796/2004 in de Gecombineerde opgave de omvang, aard en waarde van de toeslagrechten van appellant moeten vermelden. Zouden deze gegevens voorgedrukt zijn weergegeven, dan had dit bij summier onderzoek direct in het oog moeten springen. Daarbij komt dat appellant ten tijde van de indiening van de Gecombineerde opgave nog niet beschikte over de gegevens met betrekking tot de melkpremie die onder het stelsel van de toeslagrechten werd gebracht en dus niet wist wat de waarde van zijn toeslagrechten zou worden.
Appellant meent dat hij de Gecombineerde opgave, waarvan de aanvraag om inkomenssteun deel uitmaakt, tijdig heeft ingediend. Dit wordt ook zo door verweerder geïnterpreteerd, nu het beroep op een kennelijke fout is beoordeeld. De kennelijke fout (tegenstrijdigheid) is, gelet op de uitspraak van het College in zaak AWB 09/231, wel degelijk aanwezig. Hierbij dient te worden opgemerkt dat verweerder een kennelijke fout heeft aangenomen in situaties waarbij op het formulier niet is geopteerd voor verzilvering van de toeslagrechten maar op het overzicht gewaspercelen wel.
5. De beoordeling van het geschil
5.1 Het College stelt vast dat uit de Gecombineerde opgave op geen enkele wijze blijkt dat appellant gebruik wil maken van zijn toeslagrechten. Anders dan appellant meent, heeft hij derhalve met het indienen van de Gecombineerde opgave op 16 mei 2007 geen verzamelaanvraag gedaan. Eerst met het verzoek tot uitbetaling van de toeslagrechten, zoals ontvangen door verweerder op 15 mei 2008, heeft appellant de verzamelaanvraag gedaan.
5.2 Appellant beroept zich op het bestaan van een kennelijke fout in de op 16 mei 2007 ingediende Gecombineerde opgave – in die zin dat duidelijk moet zijn geweest dat wel beoogd is het gebruik van de toeslagrechten te vragen – maar ziet er aan voorbij dat de vraag of sprake is van een kennelijke fout als bedoeld in artikel 19 van verordening (EG) nr. 796/2004, gelet op de bewoordingen van dat artikel, eerst aan de orde is als een steunaanvraag is ingediend.
Nu met de op 16 mei 2007 ontvangen Gecombineerde opgave geen verzamelaanvraag en dus geen steunaanvraag is gedaan, is voor de beoordeling of sprake is van een kennelijke fout in de Gecombineerde opgave geen plaats.
5.3 De stelling van appellant dat verweerder met hem contact had moeten opnemen om duidelijkheid te verkrijgen over wat appellant met zijn aanvraag beoogde, kan niet slagen.
Het is de verantwoordelijkheid van de landbouwer de aanvraag correct en tijdig in te dienen. Het is geen taak van verweerder om te treden in de redenen die een aanvrager kan hebben om geen uitbetaling te vragen. Evenmin rust ter zake op verweerder een rechtsplicht.
5.4 Verweerder heeft, in afwijking van het bepaalde in artikel 12, tweede lid, van Verordening (EG) nr. 796/2004, er voor gekozen de landbouwers op aparte overzichten - en dus niet in de Gecombineerde opgave - te informeren omtrent de toeslagrechten die zij kunnen verzilveren. Het College is echter niet gebleken dat die omstandigheid aan het doen van een tijdige aanvraag in de weg heeft gestaan. Hetzelfde geldt voor de omstandigheid dat appellant ten tijde van de indiening nog niet wist met welk bedrag de waarde van zijn toeslagrechten zou toenemen als gevolg van het verwerken van de melkpremie in de toeslagrechten.
5.5 Voor zover appellant van opvatting is dat de afwijzing van zijn aanvraag in strijd is met het evenredigheidsbeginsel, zoals opgenomen in artikel 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht, deelt het College die opvatting niet. De belangenafweging die in dit verband dient plaats te vinden, wordt ingevolge het eerste lid van dit artikel beperkt voor zover dit voortvloeit uit een wettelijk voorschrift. Verweerder was op grond van de toepasselijke Europese regels gehouden de aanvraag af te wijzen, nu deze te laat is ingediend.
5.6 Het College komt tot de slotsom dat het beroep ongegrond dient te worden verklaard.
Voor het toekennen van een proceskostenveroordeling ziet het College geen aanleiding.
6. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. E.J.M. Heijs, in tegenwoordigheid van mr. B.J.E. Lodder als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 8 december 2009.
w.g. E.J.M. Heijs w.g. B.J.E. Lodder