ECLI:NL:CBB:2009:BK7287

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
19 november 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/39
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering energie-investeringsaftrek voor nieuwbouw gevelisolatie

In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven, gedateerd 19 november 2009, staat de weigering van de Minister van Economische Zaken om een verklaring voor energie-investeringsaftrek af te geven centraal. Appellante, Bouwbedrijf A B.V., had een aanvraag ingediend voor een investering in gevelisolatie van een nieuwbouwpand, maar de minister verklaarde dat deze investering niet in aanmerking kwam voor de aftrek. De zaak begon met een beroep dat appellante had ingesteld tegen een besluit van de minister van 19 december 2008, waarin de bezwaren van appellante tegen de weigering tot afgifte van de verklaring ongegrond werden verklaard. De procedure omvatte een hoorzitting en een verweerschrift van de minister, waarin werd gesteld dat de gevraagde verklaring niet kon worden verleend omdat de investering niet voldeed aan de voorwaarden van de Energielijst 2008, die specifiek investeringen in bestaande situaties uitsluit.

De kern van het geschil lag in de interpretatie van de Energielijst 2008, waarin investeringen in gevelisolatie voor nieuwbouw niet zijn toegestaan. Appellante betoogde dat de minister ten onrechte de investering onder code 210403 had geplaatst, die alleen betrekking heeft op bestaande constructies. Het College oordeelde dat de minister op goede gronden had gehandeld door de aanvraag af te wijzen, omdat de regelgeving expliciet investeringen in nieuwbouw uitsluit. Het College concludeerde dat de afwijzing van de minister terecht was en verklaarde het beroep van appellante ongegrond. Er werden geen proceskosten vergoed, aangezien er geen termen aanwezig waren voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
AWB 09/39 19 november 2009
27652 Wet inkomstenbelasting 2001
Uitvoeringsregeling energie-investeringsaftrek 2001
Uitspraak in de zaak van:
Bouwbedrijf A B.V., te B, appellante,
gemachtigde: C, werkzaam bij Energie Management en Milieu Advies,
tegen
de Minister van Economische Zaken, verweerder,
gemachtigden: mr. C. Cromheecke en mr. M. Reuvekamp, werkzaam bij verweerders agentschap SenterNovem.
1. De procedure
Appellante heeft bij brief van 29 december 2008, bij het College binnengekomen op 30 december 2008, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 19 december 2008.
Bij dit besluit heeft verweerder de bezwaren van appellante tegen de weigering tot afgifte van een verklaring als bedoeld in artikel 3.42, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) ongegrond verklaard.
Bij brief van 24 februari 2009 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Op 27 augustus 2009 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij appellante zich heeft laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde en D, eveneens werkzaam bij Energie Management en Milieu Advies. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
2. De grondslag van het geschil
2.1 In de Wet IB 2001 is, voor zover hier van belang, het volgende bepaald:
“ Artikel 3.42 Energie-investeringsaftrek
1. Indien in een kalenderjaar in een onderneming die de ondernemer voor eigen rekening drijft, wordt geïnvesteerd in niet eerder gebruikte bedrijfsmiddelen met betrekking waartoe op een door de ondernemer gedaan verzoek door Onze Minister van Economische Zaken is verklaard dat sprake is van energie-investeringen, en de ondernemer daarvoor bij de aangifte kiest, wordt een in het derde lid aangewezen percentage van het bedrag aan energie-investeringen ten laste gebracht van de winst over dat jaar (energie-investeringsaftrek).
2. Energie-investeringen zijn investeringen die door Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van Economische Zaken en na overleg met Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer bij ministeriële regeling zijn aangewezen als investeringen die in het belang zijn van een doelmatig gebruik van energie.
(…)
6. De energie-investeringsaftrek is van toepassing indien de energie-investering is aangemeld bij Onze Minister.
7. Bij ministeriële regeling kunnen:
a. in overeenstemming met Onze Minister van Economische Zaken regels worden gesteld met betrekking tot de in het eerste lid bedoeld verklaring en
b. regels worden gesteld met betrekking tot het zesde lid.
(…)”
Op grond van deze bepaling is vastgesteld de Uitvoeringsregeling energie-investeringsaftrek 2001 (Stcrt. 2000, 249, zoals gewijzigd per 1 januari 2008, Stcrt. 2008, 248; hierna: Uitvoeringsregeling 2001) waarin onder meer is bepaald:
“ Artikel 2
1. Als energie-investeringen als bedoeld in artikel 3.42, tweede lid, van de wet worden aangewezen: de investeringen in bedrijfsmiddelen of in onderdelen daarvan, opgenomen in bijlage I van deze regeling, mits:
a. het bedrijfsmiddel of het onderdeel in overeenstemming is met de bestemming voor zover aangegeven in die bijlage, niet eerder is gebruikt en bestaat uit de in die bijlage genoemde bestanddelen;
(…).”
In bijlage 1 bij de Uitvoeringsregeling 2001, zoals deze luidde ten tijde hier van belang, (hierna: Energielijst 2008) is onder meer het volgende bepaald:
“ Artikel 1
Als energie-investeringen als bedoeld in artikel 3.42, tweede lid, van de wet worden aangemerkt:
A. Investeringen ten behoeve van energiebesparing in of bij bouwwerken
Technische voorzieningen ten behoeve van energiebesparing in of bij bouwwerken, door:
(…)
2. Vermindering van de warmte- of koellast door:
2.1.A. Thermische isolering.
(…)
2.1.D. Isolatie voor bestaande constructies in bedrijfsgebouwen door verbetering van de isolatie van bestaande vloeren, daken, plafonds of wanden van ruimten,
(…)
Artikel 2
(…)
6. Voor investeringen, die naar aard, toepassing en gebruik overeenkomen met een nader omschreven investering, zijn de eisen die worden gesteld aan zo’n nader omschreven investering eveneens van toepassing.
Dit geldt voor:
(…); A.2.1.B tot en met A.2.1.E;
(…)
Indien bij deze nader omschreven investeringen de omschrijving zich beperkt tot de bestaande situatie, zijn deze investeringen die geen betrekking hebben op de bestaande situatie, uitgesloten van energie-investeringsaftrek.”
Voorts is in de toelichting op de Wijziging van de Uitvoeringsregeling energie-investeringsaftrek 2001 (Stcrt. 21 december 2007, nr. 248) per 1 januari 2008 het volgende opgenomen:
(…)
Voor een aantal specifiek genoemde bedrijfsmiddelen, waarbij de toepassing is beperkt tot de bestaande situatie, geldt dat deze bedrijfsmiddelen bij nieuwe gebouwen, nieuwe processen of nieuwe transportmiddelen niet in aanmerking komen voor energie-investeringsaftrek. Dit geldt voor de volgende bedrijfsmiddelen: HR-glas voor bestaande bedrijfsgebouwen, isolatie voor bestaande constructies in bedrijfsgebouwen, energie efficiënt verlichtingssysteem voor bestaande binnenverlichting in bedrijfsgebouwen en de energiezuinige scheepsmotor voor het voortstuwen van een bestaand binnenvaartschip.
(…)
In de door SenterNovem uitgegeven brochure Energielijst 2008 (hierna ook wel: brochure 2008) is de hiervoor weergegeven passage uit de toelichting op de per 1 januari 2008 gewijzigde Uitvoeringsregeling 2001 eveneens opgenomen. Voorts is daarin -voor zover hier van belang- het volgende vermeld:
“ 4.1 Toelichting op de Energielijst 2008
(…)
Het overzicht van energie-investeringen 2008
(…)
410000 [W]
Technische voorzieningen voor energiebesparing in of bij nieuwe gebouwen (…)
210403 [W]
Isolatie voor bestaande constructies
Bestemd voor: de verbetering van de isolatie van bestaande vloeren, daken, plafonds of wanden van ruimten in bedrijfsgebouwen, (…).
Toelichting: De omschrijving betreft alleen verbetering van de isolatie in bestaande bedrijfsgebouwen. De constructie van de bestaande vloer, wand, dak of plafond moet blijven bestaan. Isolatie in nieuwe bedrijfsgebouwen is uitgesloten.
(…)”
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Bij hiertoe bestemd formulier, door de Belastingdienst ontvangen op 14 februari 2008, heeft appellante in het kader van de Uitvoeringsregeling 2001 het bedrijfsmiddel “gevelisolatie” (code 410000 volgens de brochure 2008) ten behoeve van te plegen nieuwbouw gemeld.
- Op 30 mei 2008 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen de gemachtigden van appellante en verweerder.
- Bij besluit van 20 augustus 2008 heeft verweerder geweigerd de gevraagde verklaring af te geven, omdat voor onderhavige investering in isolatie dient te worden voldaan aan de nadere omschrijving van de Energielijst (code 210403 volgens de brochure 2008). Deze omschrijving beperkt zich tot de bestaande situatie, waardoor investeringen die geen betrekking hebben op de bestaande situatie, uitgesloten zijn van energie-investeringsaftrek.
- Bij brief van 12 september 2008 heeft appellante bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
- Op 19 november 2008 heeft een hoorzitting plaatsgehad.
- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit
Bij het bestreden besluit heeft verweerder overwogen dat een investering in gevelisolatie zoals appellante die heeft gemeld, een bedrijfsmiddel betreft dat dient te worden beoordeeld onder code 210403 zoals genoemd in de brochure 2008, welke code blijkens het verweerschrift overeenkomt met Categorie A, code 2.1.D van de Energielijst 2008.
Nu de omschrijving bij code 210403 zich beperkt tot de verbetering van bestaande vloeren, daken, plafonds of wanden van ruimten in bedrijfsgebouwen en appellante heeft geïnvesteerd in gevelisolatie van een nieuwbouwpand, is de investering, aldus verweerder, uitgesloten van energie-investeringsaftrek.
4. Het standpunt van appellante
Appellante meent dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt stelt dat een investering in isolatie alleen kan worden gemeld onder code 210403 (isolatie voor bestaande constructies) en stelt dat isolatie in een nieuwbouwsituatie volgens de brochure 2008 niet anders kan worden gemeld dan onder code 410000.
Appellante stelt voorts dat verweerder in een nieuwbouwsituatie onder de term “bestaande situatie” ook dient te verstaan “oorspronkelijk ontwerp”. Nu nieuwbouw dient te voldoen aan de eisen van het Bouwbesluit, zou het Bouwbesluit volgens appellante als referentie moeten dienen om te bepalen of vernieuwende bouwmethodieken die energiezuinig zijn, voldoen aan de te berekenen besparingsnormen.
5. De beoordeling van het geschil
5.1 Beoordeeld dient te worden of verweerder bij het bestreden besluit op goede gronden zijn weigering appellante de door haar gevraagde energieverklaring te verlenen, heeft gehandhaafd. In dit verband overweegt het College het volgende.
5.2 In artikel 2, zesde lid, van de Energielijst 2008 is bepaald dat voor investeringen die naar aard, toepassing en gebruik overeenkomen met een nader omschreven investering, de eisen die worden gesteld aan zo’n nader omschreven investering eveneens van toepassing zijn.
De derde volzin van genoemd artikellid bepaalt dat, indien bij deze nader omschreven investeringen de omschrijving zich beperkt tot de bestaande situatie, deze investeringen die geen betrekking hebben op de bestaande situatie, uitgesloten zijn van energie-investeringsaftrek.
5.3 Appellante heeft ter verkrijging van een verklaring Energie-investeringsaftrek het bedrijfsmiddel ‘gevelisolatie’ gemeld onder de code 410000. Deze code is, blijkens de brochure 2008, bestemd voor technische voorzieningen voor energiebesparing in of bij nieuwe gebouwen. Tussen partijen is niet in geschil dat de investeringen in gevelisolatie zoals die door appellante zijn aangemeld, niet overeenkomen met de onder A.2.1.D., van de Energielijst 2008 nader omschreven investeringen, omdat het investeringen in nieuwbouw betreft. Daarmee verschilt de toepassing van de investeringen in het voorliggende geval van de toepassing van de nader omschreven investeringen, zodat het in de eerste volzin van artikel 2, zesde lid, van de Energielijst 2008 gestelde niet aan de orde is.
Het College ziet evenwel in de derde volzin van eerdergenoemde bepaling een beletsel voor de afgifte van een verklaring energie-investeringsaftrek. Uit de toelichting op de Energielijst 2008, in het bijzonder uit de onder 2.1 van deze uitspraak aangehaalde passages, volgt dat de derde volzin van artikel 2, zesde lid, van de Energielijst 2008 expliciet is bedoeld om bepaalde investeringen in nieuwbouw uit te sluiten van energie-investeringsaftrek. Naar het oordeel van het College kan deze volzin, gezien de systematiek van de regelgeving, slechts betekenis hebben als die bepaalde investeringen in nieuwbouw evenmin onder de generieke code zijn toegestaan. De volzin komt derhalve zelfstandige betekenis toe en verzet zich in het voorliggende geval tegen afgifte van de verklaring energie-investeringsaftrek. Eén en ander wordt naar het oordeel van het College bovendien bevestigd door hetgeen is vermeld in de hiervoor aangehaalde passages uit de brochure 2008.
Voor de juistheid van de stelling van appellante dat in geval van nieuwbouw voor ‘bestaande constructies’ als genoemd in artikel 2, zesde lid, van de Energielijst 2008 gelezen dient te worden ‘oorspronkelijk ontwerp’, heeft het College geen aanknopingspunt gevonden. Aan beoordeling van het argument van appellante ter zake van het hanteren van de in het Bouwbesluit gestelde eisen als referentie voor de berekening van de energiebesparing wordt in deze zaak dan ook niet toegekomen.
Uit het vorenstaande volgt dat verweerder de afwijzing van het verzoek van appellante om afgifte van een verklaring energie-investeringsaftrek op goede gronden heeft gehandhaafd.
5.4 Het beroep is ongegrond.
5.5 Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
6. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. J.L.W. Aerts, mr. M. van Duuren en mr. M.M. Smorenburg, in tegenwoordigheid van mr. R. Hollestelle als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 19 november 2009.
w.g. J.L.W. Aerts w.g. R. Hollestelle