ECLI:NL:CBB:2009:BK5149

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
18 november 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/412
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing aanvraag GLB-inkomenssteun 2006

In deze zaak heeft appellant, A, beroep ingesteld tegen een besluit van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, dat zijn aanvraag voor uitbetaling van toeslagrechten voor het jaar 2008 op grond van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006 heeft afgewezen. De aanvraag was niet tijdig ingediend, en appellant had eerder een soortgelijke fout gemaakt in zijn aanvraag voor 2007. De procedure begon met een brief van appellant op 18 maart 2009, waarin hij bezwaar maakte tegen het besluit van 17 februari 2009. De Minister had op 9 oktober 2008 de aanvraag voor uitbetaling afgewezen, omdat de Gecombineerde opgave niet aangaf dat appellant zijn toeslagrechten wilde laten uitbetalen. Appellant stelde dat hij per abuis had nagelaten tijdig uitbetaling van de bedrijfstoeslag te vragen en dat hij in de veronderstelling verkeerde dat hij automatisch in aanmerking zou komen voor de toeslag. Het College oordeelde dat de verantwoordelijkheid voor het indienen van een correcte aanvraag bij de landbouwer ligt. De aanvraag was pas op 10 juni 2008 ontvangen, na de sluiting van de aanvraagperiode, en er was geen sprake van een kennelijke fout die de late indiening zou rechtvaardigen. Het College verklaarde het beroep ongegrond, omdat appellant niet had aangetoond dat hij tijdig had aangevraagd en dat de Minister niet verplicht was om hem te waarschuwen voor de gevolgen van zijn fout.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
Zesde enkelvoudige kamer
AWB 09/412 18 november 2009
5101 Regeling GLB-inkomenssteun 2006
Uitspraak in de zaak van:
A, te B, appellant,
tegen
de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,
gemachtigden: mr. D.E.E. Arrindell en mr. D. Özdemir, beiden werkzaam bij verweerders Dienst Regelingen .
1. De procedure
Appellant heeft bij brief van 18 maart 2009, bij het College binnengekomen op 19 maart 2009, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 17 februari 2009.
Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar van appellant tegen een besluit van 9 oktober 2008, waarbij verweerder appellants aanvraag voor uitbetaling van zijn toeslagrechten voor het jaar 2008 op grond van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006 heeft afgewezen.
Bij brief van 20 april 2009 heeft verweerder een verweerschrift ingediend en de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.
Bij brief van 18 september 2009 heeft verweerder een aanvullend stuk toegezonden.
Op 7 oktober 2009 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij appellant is verschenen. Verweerder werd ter zitting vertegenwoordigd door zijn gemachtigden.
2. De grondslag van het geschil
2.1 Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad van 29 september 2003 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers luidt voorzover en ten tijde hier van belang:
“Artikel 22
Steunaanvragen
1. Een landbouwer dient elk jaar een aanvraag voor de onder het geïntegreerd systeem vallende rechtstreekse betalingen in waarin, voorzover van toepassing, worden vermeld:
- alle percelen landbouwgrond van het bedrijf,
(…)
- het aantal en het bedrag van de toeslagrechten,
- alle andere bij deze verordening of door de betrokken lidstaat voorgeschreven gegevens.
(…)
Artikel 40
Gevallen van onbillijkheid
(…)
4. Overmacht of uitzonderlijke omstandigheden wordt/worden door de bevoegde autoriteit erkend in gevallen zoals bijvoorbeeld:
a) het overlijden van de landbouwer,
b) langdurige arbeidsongeschiktheid van de landbouwer,
c) een ernstige natuurramp die het landbouwareaal van het bedrijf in ernstige mate heeft aangetast,
d) het door een ongeluk tenietgaan van voor veehouderij bestemde gebouwen op het bedrijf,
e) een epizoötie die de gehele veestapel van de landbouwer of een deel ervan heeft getroffen.
(…)”
Verordening (EG) nr. 796/2004 van de Commissie van 21 april 2004 houdende uitvoeringsbepalingen inzake de randvoorwaarden, de modulatie en het geïntegreerd beheers- en controlesysteem waarin is voorzien bij Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers luidt voorzover en ten tijde hier van belang:
“Artikel 2
Begripsomschrijvingen
Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
(…)
11. “verzamelaanvraag”: de aanvraag om rechtstreekse betalingen op grond van de bedrijfstoeslagregeling en de andere oppervlaktegebonden steunregelingen (…);
12. “Oppervlaktegebonden steunregelingen”: de bedrijfstoeslagregeling (…)
Artikel 19
Verbetering van kennelijke fouten
Onverminderd de artikelen 11 tot en met 18, kan een steunaanvraag te allen tijde na de indiening ervan worden gecorrigeerd in geval van een kennelijke fout die door de bevoegde autoriteit wordt erkend.
Artikel 21
Te late indiening
1. Behoudens overmacht en uitzonderlijke omstandigheden als bedoeld in artikel 72 wordt bij indiening van een steunaanvraag in het kader van de onderhavige verordening na de desbetreffende termijn een verlaging met 1 % per werkdag toegepast op de bedragen waarop de landbouwer recht zou hebben gehad als de aanvraag tijdig was ingediend.
(…)
Bij een termijnoverschrijding van meer dan 25 kalenderdagen wordt de aanvraag afgewezen.
(…)”
Artikel 55 van de Regeling luidt voorzover en ten tijde hier van belang:
“1. De landbouwer die aanspraak maakt op subsidie in het kader van een van de in artikel 2, tweede lid, onderdeel a en b, bedoelde steunregelingen, maakt gebruik van de verzamelaanvraag.
2. Voor de verzamelaanvraag maakt de landbouwer gebruik van een door de minister vastgesteld formulier dat door de landbouwer volledig en naar waarheid is ingevuld, ondertekend en gedagtekend.
3. De verzamelaanvraag wordt in de periode van 1 april tot en met 15 mei ingediend bij DR.
(…)”
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Appellant heeft op 18 april 2009 het formulier “Gecombineerde opgave 2008” (hierna: Gecombineerde opgave) bij verweerder ingediend. Blijkens het formulier kan met de Gecombineerde opgave onder meer de verzamelaanvraag voor het gebruiken van toeslagrechten voor 2008 worden gedaan. Het formulier vermeldt bij punt 7A bij de vraag “Wilt u in 2008 uw toeslagrechten laten uitbetalen” dat men daarbij de mogelijkheden “ja” of “nee” kan aankruisen. Appellant heeft bij deze vraag geen van beide mogelijkheden aangekruist .
- Ook op het Overzicht gewaspercelen 2008, behorend bij de Gecombineerde opgave, is niet aangegeven dat appellant op bepaalde percelen zijn toeslagrechten wilde gebruiken.
- Naar aanleiding van met medewerkers van verweerder gevoerde telefoongesprekken heeft appellant bij brief van 9 juni 2008, bij verweerder ontvangen op 10 juni 2008, meegedeeld dat hij per abuis bij punt 7A van de Gecombineerde opgave geen kruisje heeft geplaatst ten teken dat hij zijn toeslagrechten wenst te laten uitbetalen. Hij heeft daarbij verzocht deze alsnog uit te betalen.
- Op 8 juli 2008 heeft verweerder van appellant het gewijzigd ingevulde formulier Gecombineerde opgave ontvangen. Daarin heeft appellant bij vraag 7A aangegeven dat hij zijn gewone en braaktoeslagrechten wil laten uitbetalen. Tevens heeft appellant op het bijbehorende overzicht gewaspercelen achter al zijn daarop vermelde 12 graspercelen aangegeven dat hij deze wenst te benutten voor uitbetaling van zijn toeslagrechten
- Bij besluit van 9 oktober 2008 heeft verweerder appellants brief van 9 juni 2008 aangemerkt als een verzoek om wijziging van de Gecombineerde opgave en de aanvraag om uitbetaling van toeslagrechten vervolgens afgewezen.
- Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 30 oktober 2008 bezwaar gemaakt.
- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van appellant ongegrond verklaard. Daartoe heeft hij, samengevat weergegeven, het volgende overwogen.
Uit de op 18 april 2008 bij verweerder ontvangen Gecombineerde opgave blijkt niet dat appellant uitbetaling van zijn toeslagrechten wenste. Deze opgave wordt dan ook niet beschouwd als een aanvraag om rechtstreekse betalingen op grond van de bedrijfstoeslagregeling. Pas bij zijn op 10 juni 2008 door verweerder ontvangen brief heeft appellant te kennen gegeven dat hij aanspraak maakt op uitbetaling van zijn toeslagrechten.
Vaststaat dat de op 10 juni 2008 ontvangen aanvraag te laat is ingediend. Na de sluiting van de aanvraagperiode op 9 juni 2008 kan de aanvraag uitsluitend worden gewijzigd indien er sprake is van een kennelijke fout in de zin van artikel 19 van Verordening (EG) nr. 796/2004. Dat is hier niet het geval nu de Gecombineerde opgave door het niet aanvragen van bedrijfstoeslag niet onlogisch of tegenstrijdig is ingevuld. Het staat de landbouwer vrij zijn toeslagrechten al dan niet te laten uitbetalen. Het behoort niet tot de taak van verweerder zich bij de beoordeling van de vraag of sprake is van een kennelijke fout te verdiepen in de eventuele motieven van de landbouwer om al dan niet een aanvraag in te dienen dan wel zich af te vragen of de landbouwer door de aanvraag anders in te vullen wellicht meer subsidie zou hebben ontvangen.
Het beroep dat appellant doet op onbekendheid met de toepasselijke regelgeving kan niet slagen. Van een landbouwer die bedrijfstoeslag wenst te laten uitbetalen mag verwacht worden dat hij zich, alvorens een aanvraag in te dienen, op de hoogte stelt van de voorwaarden voor steunverlening.
Verweerder heeft de op 8 juli 2008 ontvangen gewijzigde Gecombineerde opgave, waarin appellant heeft aangegeven dat hij uitbetaling van zijn toeslagrechten wenst en waarin op het overzicht gewaspercelen is aangegeven dat hij de daarop vermelde percelen wenst te benutten voor de uitbetaling van toeslagrechten, aangemerkt als een beroep van appellant op het vertrouwensbeginsel. Verweerder is van mening dat dit beroep, gelet op vaste jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen, niet kan slagen.
4. Het standpunt van appellant
Appellant stelt dat hij per abuis heeft nagelaten tijdig uitbetaling van de bedrijfstoeslag te vragen. Hij verkeerde in de veronderstelling dat hij, nu hij over toeslagrechten beschikt en in 2007 de melkpremie voor het eerst in de toeslagrechten is opgenomen, automatisch in aanmerking zou komen voor bedrijfstoeslag. Deze zelfde fout heeft hij in 2008 ook gemaakt. Toen hij de Gecombineerde opgave 2008 invulde, wist hij immers niet dat zijn aanvraag 2007 onjuist was ingevuld. Indien verweerder betere voorlichting zou hebben gegeven zou hij deze fout niet hebben gemaakt.
Verder wijst appellant er op dat hij half mei 2008 heeft gebeld met verweerders Dienst Regelingen over zijn aanvraag voor het jaar 2007 en op 9 juni 2008 wederom. Tijdens het gesprek op 9 juni 2008 heeft een medewerker van verweerder de gegevens in de computer geraadpleegd en is gebleken dat de aanvraag 2007 onjuist was ingevuld. Toen begreep appellant dat de aanvraag 2008 eveneens onjuist was ingevuld. Daarom heeft hij bij brief van 9 juni 2008 alsnog verzocht om uitbetaling van zijn toeslagrechten voor 2008.
Appellant stelt dat hij nog op tijd een aanvraag had kunnen indienen wanneer verweerder reeds tijdens het telefoongesprek van half mei 2008 de computergegevens had geraadpleegd.
5. De beoordeling van het geschil
5.1 Het College stelt vast dat uit de door appellant op 18 april 2008 ingediende Gecombineerde opgave op geen enkele wijze blijkt dat hij gebruik wilde maken van zijn toeslagrechten. Appellant heeft derhalve met het indienen van de Gecombineerde opgave geen verzamelaanvraag gedaan. Eerst met het in zijn brief van 9 juni 2008 vervatte verzoek tot uitbetaling van de toeslagrechten heeft appellant de verzamelaanvraag gedaan.
5.2 Zoals het College reeds eerder heeft overwogen in onder meer zijn uitspraak van 16 september 2005 in de zaak 04/812 (www.rechtspraak.nl, LJN: AU3647) is het de verantwoordelijkheid van de landbouwer, als aanvrager van de subsidie, om conform de geldende voorschriften – en derhalve tijdig – zijn aanvraag in te dienen. Volgens jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (arrest van het Hof van 11 november 2004, Maatschap Toeters en M.C. Verberk, C-171/03) is een aanvraag slechts tijdig ingediend indien zij vóór de afloop van de termijn door de bevoegde instantie is ontvangen.
De indieningstermijn voor het indienen van de Gecombineerde opgave 2008 is verstreken op 15 mei 2008. Daarna volgde de zogenoemde kortingstermijn van artikel 21, eerste lid van Verordening (EG) nr. 796/2004. Deze termijn is geëindigd op 9 juni 2008.
Het College stelt vast dat verweerder de in de brief van appellant van 9 juni 2008 vervatte aanvraag overeenkomstig het daarop geplaatste stempel op 10 juni 2008 heeft ontvangen. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat de aanvraag verweerder eerder dan op 10 juni 2008 heeft bereikt.
5.3 Uit de door verweerder overgelegde notities ter zake van de door appellant in 2008 met medewerkers van de Dienst Regelingen gevoerde telefoongesprekken blijkt niet dat appellant in mei van dat jaar telefonisch contact heeft gehad met de Dienst regelingen. Appellant heeft zijn stelling dat dergelijk contact in mei 2008 heeft plaatsgevonden niet met bewijs onderbouwd. Het College ziet dan ook geen reden om aan te nemen dat de overgelegde telefoonnotities in dit opzicht een lacune vertonen die niet overeenstemt met de feitelijke gang van zaken. Aan hetgeen appellant heeft aangevoerd in verband met het beweerdelijk in mei gevoerde telefoongesprek kan het College reeds daarom niet de door appellant gewenste betekenis hechten.
Op grond van de terzake van dat gesprek door verweerder opgemaakte notities stelt het College voorts vast dat het telefoongesprek van appellant met een medewerker van de Dienst regelingen op 9 juni 2007 slechts de aanvraag om uitbetaling van toeslagrechten voor het jaar 2007 tot onderwerp had en niet mede de aanvraag voor 2008. Aan de inhoud van dat gesprek kunnen derhalve evenmin argumenten worden ontleend die appellant zouden kunnen baten bij de beoordeling van het bestreden besluit over de aanspraak op uitbetaling van toeslagrechten voor het jaar 2008.
5.4 Voorzover appellant zich beroept op het bestaan van een kennelijke fout in de op 18 april 2008 bij verweerder ontvangen Gecombineerde opgave – in die zin dat duidelijk moet zijn geweest dat wel beoogd is het gebruik van de toeslagrechten te vragen – ziet hij er aan voorbij dat de vraag of sprake is van een kennelijke fout als bedoeld in artikel 19 van Verordening (EG) nr. 796/2004, gelet op de bewoordingen van dat artikel, eerst aan de orde is als een steunaanvraag is ingediend.
Omdat met de op 18 april 2008 ontvangen Gecombineerde opgave geen verzamelaanvraag en dus geen steunaanvraag is gedaan, is voor de beoordeling of sprake is van een kennelijke fout als bedoeld in artikel 19 van Verordening (EG) nr. 796/2004 in die Gecombineerde opgave geen plaats.
5.5 Nu ten tijde van het indienen van de verzamelaanvraag op 10 juni 2008 sprake was van een termijnoverschrijding van meer dan 25 kalenderdagen en er geen sprake is van een kennelijke fout, dient op grond van artikel 21, eerste lid, laatste volzin, van Verordening (EG) nr. 796/2004 de aanvraag te worden afgewezen. Het feit dat appellant op 8 juli 2008 een gewijzigde Gecombineerde opgave heeft ingediend maakt dit niet anders.
5.6 Voorzover appellant heeft willen betogen dat verweerder hem had moeten waarschuwen dat hij had nagelaten om in de Gecombineerde opgave te verzoeken om uitbetaling van zijn toeslagrechten, miskent dit dat het de verantwoordelijkheid is van de aanvrager om duidelijk te maken dat hij uitbetaling van zijn toeslagrechten wenst. Verweerder is niet verplicht om te treden in de motieven die een aanvrager kan hebben om geen uitbetaling te vragen.
5.7 Het beroep dat appellant doet op onbekendheid met de toepasselijke regels kan niet slagen. Van een landbouwer-ondernemer die in aanmerking wenst te komen voor bedrijfstoeslag, mag verwacht worden dat hij zich goed informeert over de voorwaarden die gelden om voor die toeslag in aanmerking te komen.
Evenmin kan de stelling van appellant dat verweerder te kort zou zijn geschoten in de voorlichting slagen. Zo al van onvoldoende voorlichting sprake is geweest - het College laat dit uitdrukkelijk in het midden - had het op weg van appellant gelegen om bij verweerder na te vragen of zijn veronderstelling dat hij geen uitbetaling van zijn toeslagrechten hoefde aan te vragen juist was.
5.6 Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het beroep ongegrond dient te worden verklaard.
Voor een proceskostenveroordeling ziet het College geen aanleiding.
6. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. S.C. Stuldreher, in tegenwoordigheid van mr. F.W. du Marchie Sarvaas als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 18 november 2009.
w.g. S.C. Stuldreher w.g. F.W. du Marchie Sarvaas