ECLI:NL:CBB:2009:BK5146

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
18 november 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/1
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing aanvraag toeslagrechten GLB-inkomenssteun

In deze zaak heeft appellant, A, beroep ingesteld tegen een besluit van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, waarin zijn aanvraag voor uitbetaling van toeslagrechten voor het jaar 2007 op grond van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006 werd afgewezen. De procedure begon met een brief van appellant op 23 december 2008, waarin hij bezwaar maakte tegen een eerder besluit van 20 juni 2008. Dit besluit was genomen naar aanleiding van een Gecombineerde opgave die appellant op 9 mei 2007 had ingediend, waarin hij per abuis had aangekruist dat hij geen uitbetaling van zijn toeslagrechten wenste. Appellant stelde dat hij niet op de hoogte was van de vereisten en dat hij dacht automatisch in aanmerking te komen voor de bedrijfstoeslag.

Tijdens de zitting op 7 oktober 2009 werd het standpunt van appellant besproken, waarbij hij aanvoerde dat de Dienst Regelingen onvoldoende voorlichting had gegeven. Het College oordeelde echter dat de verantwoordelijkheid voor het indienen van een correcte aanvraag bij de landbouwer ligt. De Gecombineerde opgave werd niet beschouwd als een aanvraag voor rechtstreekse betalingen, omdat appellant niet had aangegeven dat hij gebruik wilde maken van zijn toeslagrechten. Het College concludeerde dat de aanvraag te laat was ingediend en dat er geen sprake was van een kennelijke fout die de afwijzing zou kunnen rechtvaardigen.

Uiteindelijk verklaarde het College het beroep ongegrond, met de overweging dat appellant zich had moeten informeren over de voorwaarden voor de steunverlening. De uitspraak werd gedaan door mr. S.C. Stuldreher, met mr. F.W. du Marchie Sarvaas als griffier, op 18 november 2009.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
Zesde enkelvoudige kamer
AWB 09/1 18 november 2009
5101 Regeling GLB-inkomenssteun 2006
Uitspraak in de zaak van:
A, te B, appellant,
tegen
de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,
gemachtigden: mr. D.E.E. Arrindell en mr. D. Özdemir, beiden werkzaam bij verweerders Dienst Regelingen.
1. De procedure
Appellant heeft bij brief van 23 december 2008, bij het College binnengekomen op 24 december 2008, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 26 november 2008.
Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar van appellant tegen een besluit van 20 juni 2008, waarbij verweerder appellants aanvraag voor uitbetaling van zijn toeslagrechten voor het jaar 2007 op grond van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006 heeft afgewezen.
Bij brief van 3 februari 2009 heeft verweerder een verweerschrift ingediend en de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.
Op 7 oktober 2009 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij appellant is verschenen. Verweerder werd ter zitting vertegenwoordigd door zijn gemachtigden.
2. De grondslag van het geschil
2.1 Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad van 29 september 2003 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers luidt voorzover en ten tijde hier van belang:
“Artikel 22
Steunaanvragen
1. Een landbouwer dient elk jaar een aanvraag voor de onder het geïntegreerd systeem vallende rechtstreekse betalingen in waarin, voorzover van toepassing, worden vermeld:
- alle percelen landbouwgrond van het bedrijf,
(…)
- het aantal en het bedrag van de toeslagrechten,
- alle andere bij deze verordening of door de betrokken lidstaat voorgeschreven gegevens.
(…)
Artikel 40
Gevallen van onbillijkheid
(…)
4. Overmacht of uitzonderlijke omstandigheden wordt/worden door de bevoegde autoriteit erkend in gevallen zoals bijvoorbeeld:
a) het overlijden van de landbouwer,
b) langdurige arbeidsongeschiktheid van de landbouwer,
c) een ernstige natuurramp die het landbouwareaal van het bedrijf in ernstige mate heeft aangetast,
d) het door een ongeluk tenietgaan van voor veehouderij bestemde gebouwen op het bedrijf,
e) een epizoötie die de gehele veestapel van de landbouwer of een deel ervan heeft getroffen.
(…)”
Verordening (EG) nr. 796/2004 van de Commissie van 21 april 2004 houdende uitvoeringsbepalingen inzake de randvoorwaarden, de modulatie en het geïntegreerd beheers- en controlesysteem waarin is voorzien bij Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers luidt voorzover en ten tijde hier van belang:
“Artikel 2
Begripsomschrijvingen
Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
(…)
11. “verzamelaanvraag”: de aanvraag om rechtstreekse betalingen op grond van de bedrijfstoeslagregeling en de andere oppervlaktegebonden steunregelingen (…);
12. “Oppervlaktegebonden steunregelingen”: de bedrijfstoeslagregeling (…)
Artikel 19
Verbetering van kennelijke fouten
Onverminderd de artikelen 11 tot en met 18, kan een steunaanvraag te allen tijde na de indiening ervan worden gecorrigeerd in geval van een kennelijke fout die door de bevoegde autoriteit wordt erkend.
Artikel 21
Te late indiening
1. Behoudens overmacht en uitzonderlijke omstandigheden als bedoeld in artikel 72 wordt bij indiening van een steunaanvraag in het kader van de onderhavige verordening na de desbetreffende termijn een verlaging met 1 % per werkdag toegepast op de bedragen waarop de landbouwer recht zou hebben gehad als de aanvraag tijdig was ingediend.
(…)
Bij een termijnoverschrijding van meer dan 25 kalenderdagen wordt de aanvraag afgewezen.
(…)”
Artikel 55 van de Regeling luidt voorzover en ten tijde hier van belang:
“1. De landbouwer die aanspraak maakt op subsidie in het kader van een van de in artikel 2, tweede lid, onderdeel a en b, bedoelde steunregelingen (…), maakt gebruik van de verzamelaanvraag.
2. Voor de verzamelaanvraag maakt de landbouwer gebruik van een door de minister vastgesteld formulier dat door de landbouwer volledig en naar waarheid is ingevuld, ondertekend en gedagtekend.
3. De verzamelaanvraag wordt in de periode van 1 april tot en met 15 mei ingediend bij DR.
(…)”
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Appellant heeft op 9 mei 2007 het formulier “Gecombineerde opgave 2007” (hierna: Gecombineerde opgave) bij verweerder ingediend. Blijkens het formulier kan met de Gecombineerde opgave onder meer de verzamelaanvraag voor het gebruiken van toeslagrechten voor 2007 worden gedaan. Het formulier vermeldt bij punt 3A bij de vraag “Wilt u in 2007 uw toeslagrechten laten uitbetalen” dat men daarbij de mogelijkheden ‘ja” of “nee” kan aankruisen. Appellant heeft bij deze vraag het hokje “nee” aangekruist .
- Ook op het Overzicht gewaspercelen 2007, behorend bij de Gecombineerde opgave, is niet aangegeven dat appellant op bepaalde percelen zijn toeslagrechten wilde gebruiken.
- Naar aanleiding van met medewerkers van verweerder gevoerde telefoongesprekken heeft appellant bij brief van 9 juni 2008, bij verweerder ontvangen op 10 juni 2008, meegedeeld dat hij per abuis bij punt 3A van de Gecombineerde opgave een onjuist antwoord heeft gegeven en dat hij wel voor bedrijfstoeslag in aanmerking had willen komen. Hij heeft daarbij verzocht deze alsnog uit te betalen.
- Bij besluit van 20 juni 2006 heeft verweerder appellants brief van 9 juni 2008 aangemerkt als een verzoek om wijziging van de Gecombineerde opgave en de aanvraag voor uitbetaling van zijn toeslagrechten afgewezen.
- Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 3 juli 2008 bezwaar gemaakt.
- Vervolgens heeft verweerder, na een op 18 september 2008 gehouden hoorzitting, het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van appellant ongegrond verklaard. Daartoe heeft hij, samengevat weergegeven, het volgende overwogen.
Uit de op 9 mei 2007 door verweerder ontvangen Gecombineerde opgave blijkt niet dat appellant uitbetaling van zijn toeslagrechten wenste. Deze opgave wordt dan ook niet beschouwd als een aanvraag om rechtstreekse betalingen op grond van de bedrijfstoeslagregeling. Pas bij zijn op 10 juni 2008 door verweerder ontvangen brief heeft appellant te kennen gegeven dat hij aanspraak maakt op uitbetaling van zijn toeslagrechten.
Vaststaat dat de op 10 juni 2008 ontvangen aanvraag te laat is ingediend. Na de sluiting van de aanvraagperiode op 11 juni 2007 kan de aanvraag uitsluitend worden gewijzigd indien sprake is van een kennelijke fout in de zin van artikel 19 van Verordening (EG) nr. 796/2004. Dat is hier niet het geval nu de Gecombineerde opgave door het niet aanvragen van bedrijfstoeslag niet onlogisch of tegenstrijdig is ingevuld. Het staat de landbouwer vrij zijn toeslagrechten al dan niet te laten uitbetalen. Het behoort niet tot de taak van verweerder zich bij de beoordeling van de vraag of sprake is van een kennelijke fout te verdiepen in de eventuele motieven van de landbouwer om al dan niet een aanvraag in te dienen dan wel zich af te vragen of de landbouwer door de aanvraag anders in te vullen wellicht meer subsidie zou hebben ontvangen.
Het beroep dat appellant doet op onbekendheid met de toepasselijke regelgeving kan niet slagen. Van een landbouwer die bedrijfstoeslag wenst te laten uitbetalen mag verwacht worden dat hij zich alvorens een aanvraag in te dienen op de hoogte stelt van de voorwaarden voor steunverlening.
4. Het standpunt van appellant
Appellant stelt dat hij per abuis heeft nagelaten tijdig uitbetaling van de bedrijfstoeslag te vragen. Hij verkeerde in de veronderstelling dat hij, nu hij over toeslagrechten beschikt en in 2007 de melkpremie voor het eerst in de toeslagrechten is opgenomen, automatisch in aanmerking zou komen voor bedrijfstoeslag. Indien verweerder betere voorlichting zou hebben gegeven zou hij deze fout niet hebben gemaakt.
Appellant heeft er nog op gewezen dat uit publicaties blijkt dat de Dienst regelingen in 2007 en 2008 zelf ook fouten heeft gemaakt met de uitbetaling van toeslagrechten.
5. De beoordeling van het geschil
5.1 Het College stelt vast dat uit de Gecombineerde opgave van appellant, waarin hij aangekruist heeft dat hij geen uitbetaling van zijn toeslagrechten wenst, op geen enkele wijze blijkt dat hij gebruik wilde maken van zijn toeslagrechten. Appellant heeft derhalve met het indienen van de Gecombineerde opgave geen verzamelaanvraag gedaan. Eerst met het in zijn brief van 9 juni 2008 vervatte verzoek tot uitbetaling van de toeslagrechten heeft appellant de verzamelaanvraag gedaan.
5.2 Zoals het College reeds eerder heeft overwogen in onder meer zijn uitspraak van 16 september 2005 in de zaak 04/812 (www.rechtspraak.nl, LJN: AU3647) is het de verantwoordelijkheid van de landbouwer, als aanvrager van subsidie, om conform de geldende voorschriften – en derhalve tijdig – zijn aanvraag in te dienen. Volgens jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (arrest van het Hof van 11 november 2004, Maatschap Toeters en M.C. Verberk, C-171/03) is een aanvraag slechts tijdig ingediend indien zij vóór de afloop van de termijn door de bevoegde instantie is ontvangen.
Het College stelt vast dat verweerder de brief van appellant van 9 juni 2009 met de daarin vervatte aanvraag van appellant overeenkomstig het daarop geplaatste stempel op 10 juni 2008 heeft ontvangen.
5.3 Voorzover appellant zich beroept op het bestaan van een kennelijke fout in de op 9 mei 2007 bij verweerder ontvangen Gecombineerde opgave – in die zin dat duidelijk moet zijn geweest dat wel beoogd is het gebruik van de toeslagrechten te vragen – ziet hij er aan voorbij dat de vraag of sprake is van een kennelijke fout als bedoeld in artikel 19 van Verordening (EG) nr. 796/2004, gelet op de bewoordingen van dat artikel, eerst aan de orde is als een steunaanvraag is ingediend.
Omdat met de op 9 mei 2007 ontvangen Gecombineerde opgave geen verzamelaanvraag en dus geen steunaanvraag is gedaan, is voor de beoordeling of sprake is van een kennelijke fout als bedoeld in artikel 19 van Verordening (EG) nr. 796/2004 in die Gecombineerde opgave geen plaats.
5.4 Nu ten tijde van het indienen van de verzamelaanvraag op 10 juni 2008 sprake was van een termijnoverschrijding van meer dan 25 kalenderdagen, dient op grond van artikel 21, eerste lid, laatste volzin, van Verordening (EG) nr. 796/2004 de aanvraag te worden afgewezen.
5.5 Het beroep dat appellant doet op onbekendheid met de toepasselijke regels kan niet slagen. Van een landbouwer-ondernemer die in aanmerking wenst te komen voor bedrijfstoeslag, mag verwacht worden dat hij zich goed informeert over de voorwaarden die gelden om voor die toeslag in aanmerking te komen.
Evenmin kan de stelling van appellant dat verweerder te kort zou zijn geschoten in de voorlichting slagen. Zo al van onvoldoende voorlichting sprake is geweest – het college laat dat uitdrukkelijk in het midden - had het op weg van appellant gelegen om bij verweerder na te vragen of zijn veronderstelling dat hij geen uitbetaling van zijn toeslagrechten hoefde aan te vragen juist was.
5.6 Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het beroep ongegrond dient te worden verklaard.
Voor een proceskostenveroordeling ziet het College geen aanleiding.
6. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. S.C. Stuldreher, in tegenwoordigheid van mr. F.W. du Marchie Sarvaas als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 18 november 2009.
w.g. S.C. Stuldreher w.g. F.W. du Marchie Sarvaas