De certificaten zijn vervolgens aan appellanten teruggegeven.
- Op 8 april 2006 zijn de zendingen fokvarkens teruggezonden naar het land van herkomst.
- Bij brief van 8 april 2006 is van de zijde van appellanten aan verweerder bericht dat zij onder protest en uitdrukkelijk voorbehoud van rechten gehoor geven aan het bevel tot terugzending en dat zij van mening zijn dat de handelwijze van verweerder met betrekking tot de zendingen fokvarkens onrechtmatig is. Voorts hebben zij verweerder aansprakelijk gehouden voor alle als gevolg van die handelwijze geleden en te lijden schade.
- Bij brief van 10 april 2006 hebben appellanten het gestelde in de brief van 8 april 2006 en in het bijzonder de opvatting dat de handelwijze van verweerder onrechtmatig is, herhaald en verzocht om een snelle reactie. Daarbij is vermeld dat er volgens hen voor het handelen van verweerder geen enkele juridische basis was, aangezien de daaraan ten grondslag gelegde beschikking van de Europese Commissie van 6 april 2006, nr. 2006/274/EG, ten tijde van dat handelen nog niet in werking was getreden.
- Bij faxbericht van 24 april 2006 hebben appellanten verweerder verzocht zo spoedig mogelijk te reageren op de brieven van 8 en 10 april 2006.
- Bij brief van 23 mei 2006 heeft verweerder gereageerd op de brieven van appellanten van 8 en 10 april 2006. Daarbij heeft hij te kennen gegeven dat hij op grond van artikel 2.32, tweede lid, van de Regeling handel bevoegd was om de fokvarkens voor rekening van de verzender, diens gemachtigde of degene die met de zorg voor de dieren is belast, terug te zenden en dat van die bevoegdheid zorgvuldig gebruik is gemaakt. Vervolgens heeft verweerder medegedeeld niet aansprakelijk te zijn voor eventueel door appellanten geleden schade.
- Bij brief van 4 juli 2006 is van de zijde van appellanten aan verweerder bericht dat in diens brief van 23 mei 2006 in deze zaak voor het eerst is gerefereerd aan artikel 2.32, tweede lid, van de Regeling handel. Voor het geval verweerder de stelling zou betrekken dat ter zake een besluit (besluiten) is (zijn) genomen, hebben appellanten daartegen in deze brief bezwaar gemaakt.
- Bij brieven van 11 en 17 juli 2006 hebben appellanten de gronden van hun bezwaren aan verweerder doen toekomen.
- Bij besluit van 31 juli 2006 heeft verweerder de bezwaren van appellanten niet ontvankelijk verklaard, omdat aan de terugzending van de zendingen fokvarkens geen besluit ten grondslag heeft gelegen.
- Bij exploot van 24 augustus 2006 heeft appellante de Staat der Nederlanden (ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit) (hierna: de Staat) doen dagvaarden voor de rechtbank ’s-Gravenhage. In de aldus aangespannen procedure hebben appellanten voor zover hier van belang - gevorderd dat de Staat wordt veroordeeld tot vergoeding van de door appellanten als gevolg van de onrechtmatige terugzending van de zendingen fokvarkens geleden en nog te lijden schade.
- In de conclusie van antwoord van 29 november 2006 in bedoelde procedure heeft de Staat zich primair verweerd met de stelling dat appellanten niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard in hun vordering, aangezien de beslissingen tot weigering van de zendingen fokvarkens besluiten zijn in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), waartegen op voet van die wet bezwaar kon worden gemaakt bij verweerder. Daarbij heeft de Staat gesteld dat verweerder voornemens is de beslissing op bezwaar van 31 juli 2006 in te trekken en een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, waartegen beroep open staat bij het College. De inhoudelijke beoordeling van het geschil is volgens de Staat voorbehouden aan de bestuursrechter.
- De civiele procedure bij de rechtbank ’s-Gravenhage is nog steeds aanhangig in afwachting van de uitkomst van de onderhavige procedure.
- Bij besluit van 14 december 2006 heeft verweerder zijn besluit van 31 juli 2006 ingetrokken om reden dat is gebleken dat de omstandigheden waartegen appellanten bezwaar hebben gemaakt (toch) zijn veroorzaakt door een besluit van verweerder. Daarbij is vermeld dat appellanten spoedig bericht zullen ontvangen omtrent de verdere afhandeling van het bezwaar.
- Op 10 januari 2007 zijn appellanten naar aanleiding van hun bezwaar door verweerder gehoord.
- Bij brief van 17 januari 2007 hebben appellanten bezwaar gemaakt tegen het intrekkingsbesluit van 14 december 2006.
- Bij brief van 27 februari 2007 hebben appellanten nadere bezwaargronden ingediend.
- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
- Bij besluit van 29 november 2007 heeft verweerder het bezwaar van appellanten tegen het intrekkingsbesluit van 14 december 2006 niet-ontvankelijk verklaard, omdat niet is gebleken welk belang appellanten bij dat intrekkingsbesluit hebben.
- Tegen het besluit van 29 november 2007 hebben appellanten afzonderlijk beroep ingesteld bij het College.