4. Het standpunt van appellante
Appellante heeft in beroep - zakelijk samengevat - het volgende naar voren gebracht.
Voor appellante blijft onduidelijk waarop de stelling van verweerder dat in het verleden ten onrechte voor J-K berekening en registratie van varkensrechten heeft plaatsgevonden, is gebaseerd. Hoewel zij hierop in haar zienswijze en het bezwaarschrift reeds heeft gewezen, is verweerder hier in het bestreden besluit niet inhoudelijk op ingegaan. Appellante wordt daardoor geconfronteerd met allerlei gevolgen zonder de oorzaak te kennen, zodat het bestreden besluit in strijd is met het motiveringsbeginsel.
Appellante meent voorts dat de termijn tussen het AID-onderzoek en het voornemen om de registratie van de overdracht van varkensrechten aan haar terug te draaien, buitensporig lang is. Appellante wordt bijna 8 jaar na de AID-controle voor het eerst geïnformeerd over en direct geconfronteerd met het voornemen van verweerder tot doorhalen van de overdracht. Op basis van vast beleid had verweerder iedere registratie van overdracht van de varkensrechten moeten opschorten vanaf het moment dat verweerder de AID-rapportage kreeg totdat meer duidelijkheid over deze rechten bestond.
De door verweerder beschreven gang van zaken omtrent de overgang van het bedrijf is niet correct. Uit het door appellante in beroep overgelegde afschrift van de akte van levering van 20 juli 2006 blijkt dat de pacht ten tijde van de overdracht nog niet was beëindigd. Er was afgesproken dat M ervoor zou zorgen dat de pachter afstand zou tekenen van de pacht. Ten tijde van de overdracht van de varkensrechten beschikte de maatschap G wel degelijk over de rechten.
Appellante stelt dat verweerder in strijd met het rechtszekerheids- en vertrouwensbeginsel handelt. Verweerder is de enige bevoegde instantie op het gebied van de uitvoering van de Meststoffenwet en bijbehorende regelgeving, die ten aanzien van de productierechten een officieel register bijhoudt. Appellante heeft hieraan rechten ontleend en heeft er vanuit het oogpunt van rechtszekerheid op mogen vertrouwen dat de registratie juist was. Verweerder komt twee jaar na de registratie van de overdracht van de varkensrechten aan appellante met het besluit om die registratie door te halen. Appellante en G hebben bij het invullen van de overdrachtsformulieren gebruik gemaakt van de registratieoverzichten, zoals die door verweerder zijn verstrekt en er is nimmer aanleiding geweest om de registraties in twijfel te trekken. De eerdere toekenning en overgangen van de betreffende varkensrechten waren formeel vastgesteld zonder beperkingen of voorwaarden en ook de titel “Overzicht geregistreerde productierechten” behoeft niet tot enige twijfel te leiden. Er was derhalve geen aanleiding om bij verweerder de juistheid van de registratie te verifiëren. Dit geldt ook voor de betrokken makelaar en notaris. Het is gangbare praktijk om uit te gaan van de registratieoverzichten.
Voorts geldt dat de ingezonden overdrachtsformulieren door verweerder in behandeling zijn genomen en zijn beoordeeld. De registratie is op 5 december 2006 verwerkt en appellante heeft naar aanleiding hiervan een “Overzicht geregistreerde productierechten” ontvangen gedateerd 15 december 2006. Uit dit overzicht blijkt niet dat aan deze varkensrechten nadere voorwaarden of beperkingen zijn gesteld en er is evenmin een voorbehoud gemaakt ten aanzien van de vraag of de rechten in overeenstemming zijn met de regelgeving. Appellante heeft geen bezwaar gemaakt tegen de registratie van de overdracht van die rechten aan haar, dus de registratie is onherroepelijk.
Volgens het rechtszekerheidsbeginsel moet een besluit van een bestuursorgaan zodanig duidelijk zijn dat dit een belanghebbende niet in onzekerheid laat over de exacte rechtsgevolgen ervan. Een varkenshouder moet kunnen uitgaan van het door verweerder verstrekte “Overzicht geregistreerde productierechten”. Verweerder gaat daar erg makkelijk aan voorbij.
Appellante stelt dat de registratie niet enkel een formaliteit is. Op grond van artikel 27 van de Meststoffenwet kan pas aanspraak worden gemaakt op een van een ander bedrijf afkomstig productierecht met ingang van het tijdstip van registratie van de kennisgeving. Appellante wijst in dit verband op de uitspraak van het College van 4 juli 2007, AWB 06/143, LJN: BB0119, waaruit volgt dat de registratie te allen tijde leidend is. Eventuele gebreken aan de registratie mogen nimmer voor rekening en risico van appellante komen. Nu vaststaat dat de rechten aan appellante toekomen, is het doorhalen van de registratie van de overdracht aan te merken als een ontneming van eigendom als bedoeld in artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM.
Verweerder hoort bij het in behandeling nemen van de overdrachtsformulieren de overgang van varkensrechten aan wet- en regelgeving te toetsen en bij twijfel behoort verweerder aanvullende gegevens op te vragen. Dit is nimmer gebeurd. Door nu ineens de registratie van de overdracht door te halen, heeft verweerder ten tijde van de registratie van de overdracht in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel gehandeld, aldus appellante.
In verband met de stelling van verweerder dat een bestuursorgaan geen vrijheid heeft om op eigen gezag van dwingendrechtelijke bepalingen af te wijken, merkt appellante het volgende op. Uit de jurisprudentie is gebleken dat zodanig afwijking – contra legem gaan – in sommige gevallen toelaatbaar is. De zeer bijzondere positie van appellante zou dit in haar geval rechtvaardigen. Die bijzondere positie zit hem in het feit dat appellante een derde is, die bij het sluiten van de koopovereenkomst volledig te goeder trouw heeft gehandeld. Als verweerder adequater gehandeld had, was appellante niet betrokken geraakt bij deze kwestie.
Appellante merkt ten slotte op dat verweerder door het hanteren van de overgangstermijn van 8 weken na dagtekening van het primaire besluit en de latere mededeling dat appellante de varkensrechten in 2008 nog kon benutten, rekening lijkt te hebben gehouden met haar belangen. Dat is echter niet het geval. Appellante moet voor het lopende kalenderjaar (2009) opnieuw varkensrechten kopen (voor ongeveer € 500.000) of leasen, hetgeen aanzienlijke kosten met zich meebrengt, en wordt daardoor ernstig belemmerd in haar huidige en toekomstige bedrijfsvoering. Zij is namelijk bezig met het verplaatsen van twee bestaande locaties in P naar één nieuw bedrijf in Q en is in dat verband onomkeerbare verplichtingen aangegaan met de provincie en de gemeente in het kader van de provinciale regelingen “Verplaatsing Intensieve Veehouderij” en de regeling “Ruimte voor ruimte” (regeling voor, onder meer, de sanering van de intensieve veehouderij). De locaties in P zijn inmiddels verkocht en de bedrijfsgebouwen moeten binnen afzienbare tijd gesloopt zijn. Ook om fiscale redenen (onder andere herinvesteringsverplichtingen) is het noodzakelijk dat de bedrijfsvoering binnen afzienbare tijd verplaatst wordt. De verplaatsingslocatie is onlangs aangekocht en op 22 januari 2009 geleverd. De bouw op die locatie brengt forse investeringen met zich. Tevens bevindt appellante zich in een bedrijfsovernameproces. De financiering van deze plannen wordt ernstig bemoeilijkt door het bestreden besluit.
Door de doorhaling van de varkensrechten lijdt appellante derhalve onevenredig nadeel. Appellante heeft voldaan aan haar onderzoeksplicht en heeft het doorhalen op geen enkele manier kunnen voorzien. De gevolgen mogen dan ook niet voor haar rekening en risico komen. Verweerder handelt bovendien voorbarig door de registratie van de overdracht al door te halen voordat de vraag of de varkensrechten ten onrechte zijn toegekend, is beantwoord (zie AWB 09/134, beroep J-K). Ook met de belangen van de hypotheekhouder is geen rekening gehouden.
Appellante meent dan ook dat verweerder na afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid tot het doorhalen van de registratie van de overdracht van de varkensrechten heeft kunnen komen en dus in strijd met het verbod van willekeur heeft gehandeld.