ECLI:NL:CBB:2009:BJ9546

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
24 september 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/2
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering bedrijfstoeslag op grond van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006

In deze zaak heeft appellante, V.O.F. A en B, beroep ingesteld tegen een besluit van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, waarbij haar bedrijfstoeslag op grond van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006 voor het jaar 2007 is geweigerd. De procedure begon met een brief van appellante op 19 december 2008, waarin zij bezwaar maakte tegen een eerder besluit van 26 november 2008. Dit besluit volgde op een bezwaar dat appellante had ingediend tegen een besluit van 22 augustus 2008, waarin haar aanvraag voor bedrijfstoeslag was afgewezen. De kern van het geschil draait om de vraag of appellante tijdig en correct een aanvraag voor de toeslag heeft ingediend.

Tijdens de zitting op 3 september 2009 werd duidelijk dat appellante op 4 april 2007 een formulier had ingediend, maar dat zij niet expliciet had aangegeven dat zij haar toeslagrechten wilde laten uitbetalen. Dit leidde tot de conclusie dat er geen verzamelaanvraag was gedaan. Appellante stelde dat zij een fout had gemaakt en dat het onlogisch was dat zij geen uitbetaling had aangevraagd, maar het College oordeelde dat het de verantwoordelijkheid van de aanvrager is om duidelijk te maken dat hij een uitbetaling wenst. De aanvraag die appellante op 22 mei 2008 indiende, werd te laat geacht, en er was geen sprake van een kennelijke fout die de wijziging van de aanvraag mogelijk maakte.

Het College concludeerde dat het beroep ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. E.J.M. Heijs, met mr. F.W. du Marchie Sarvaas als griffier, op 24 september 2009.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
Zesde enkelvoudige kamer
AWB 09/2 24 september 2009
5101 Regeling GLB-inkomenssteun 2006
Uitspraak in de zaak van:
V.O.F. A en B, te C, appellante,
tegen
de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,
gemachtigden: mr. S.M. Oude Lage Venterink en drs. M. Star, beiden werkzaam bij verweerders Dienst Regelingen.
1. De procedure
Appellante heeft bij brief van 19 december 2008, bij het College binnengekomen op 24 december 2008, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 26 november 2008.
Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar van appellante tegen een besluit van 22 augustus 2008, waarbij appellante voor het jaar 2007 bedrijfstoeslag op grond van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006 (hierna: de Regeling) is geweigerd.
Bij brief van 16 februari 2009 heeft verweerder een verweerschrift ingediend en de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.
Op 3 september 2009 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij namens appellante A, vergezeld van zijn echtgenote, is verschenen. Verweerder werd ter zitting vertegenwoordigd door zijn gemachtigden.
2. De grondslag van het geschil
2.1 Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad van 29 september 2003 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers luidde voor zover en ten tijde hier van belang:
“Artikel 22
Steunaanvragen
1. Een landbouwer dient elk jaar een aanvraag voor de onder het geïntegreeerd systeem vallende rechtstreekse betalingen in waarin, voorzover van toepassing, worden vermeld:
- alle percelen landbouwgrond van het bedrijf,
- het aantal olijfbomen en de standplaats ervan in het perceel,
- het aantal en het bedrag van de toeslagrechten,
- alle andere bij deze verordening of door de betrokken lidstaat voorgeschreven gegevens.
(…)
Artikel 40
Gevallen van onbillijkheid
(…)
4. Overmacht of uitzonderlijke omstandigheden wordt/worden door de bevoegde autoriteit erkend in gevallen zoals bijvoorbeeld:
a) het overlijden van de landbouwer,
b) langdurige arbeidsongeschiktheid van de landbouwer,
c) een ernstige natuurramp die het landbouwareaal van het bedrijf in ernstige mate heeft aangetast,
d) het door een ongeluk tenietgaan van voor veehouderij bestemde gebouwen op het bedrijf,
e) een epizoötie die de gehele veestapel van de landbouwer of een deel ervan heeft getroffen.
(…)”
Verordening (EG) nr. 796/2004 van de Commissie van 21 april 2004 houdende uitvoeringsbepalingen inzake de randvoorwaarden, de modulatie en het geïntegreerd beheers- en controlesysteem waarin is voorzien bij Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers luidde voor zover en ten tijde hier van belang:
“Artikel 2
Begripsomschrijvingen
Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
(…)
11. „verzamelaanvraag”: de aanvraag om rechtstreekse betalingen op grond van de bedrijfstoeslagregeling en de andere oppervlaktegebonden steunregelingen (…);
12. “Oppervlaktegebonden steunregelingen”: de bedrijfstoeslagregeling (…)
Artikel 19
Verbetering van kennelijke fouten
Onverminderd de artikelen 11 tot en met 18, kan een steunaanvraag te allen tijde na de indiening ervan worden gecorrigeerd in geval van een kennelijke fout die door de bevoegde autoriteit wordt erkend.
Artikel 21
Te late indiening
1. Behoudens overmacht en uitzonderlijke omstandigheden als bedoeld in artikel 72 wordt bij indiening van een steunaanvraag in het kader van de onderhavige verordening na de desbetreffende termijn een verlaging met 1 % per werkdag toegepast op de bedragen waarop de landbouwer recht zou hebben gehad als de aanvraag tijdig was ingediend.
(…)
Bij een termijnoverschrijding van meer dan 25 kalenderdagen wordt de aanvraag afgewezen.
(…)”
Artikel 55 van de Regeling luidde voor zover en ten tijde hier van belang:
“1. De landbouwer die aanspraak maakt op subsidie in het kader van een van de in artikel 2, tweede lid, onderdeel a en b, bedoelde steunregelingen (…), maakt gebruik van de verzamelaanvraag.
2. Voor de verzamelaanvraag maakt de landbouwer gebruik van een door de minister vastgesteld formulier dat door de landbouwer volledig en naar waarheid is ingevuld, ondertekend en gedagtekend.
3. De verzamelaanvraag wordt in de periode van 1 april tot en met 15 mei ingediend bij DR.
(…)”
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Appellante heeft op 4 april 2007 het formulier “Gecombineerde opgave 2007” (hierna: Gecombineerde opgave) bij verweerder ingediend. Blijkens het formulier kan met de Gecombineerde opgave onder meer de verzamelaanvraag voor het gebruiken van toeslagrechten voor 2007 worden gedaan. Het formulier vermeldt bij punt 3A bij de vraag “Wilt u in 2007 uw toeslagrechten laten uitbetalen”:
“Let op: beantwoordt u deze vraag niet, dan gaat Dienst Regelingen er vanuit dat uw antwoord op deze vraag “Nee” is.”
Appellante heeft bij deze vraag vervolgens niet het hokje “nee” aangekruist en evenmin het hokje “ja”, waarmee zij kon aangeven dat zij haar toeslagrechten wilde gebruiken.
Ook op het Overzicht gewaspercelen 2007, behorend bij de Gecombineerde opgave, is niet aangegeven dat appellante op bepaalde percelen haar toeslagrechten wilde gebruiken.
- Met een op 22 mei 2008 door verweerder ontvangen brief heeft appellante te kennen gegeven dat zij abusievelijk met de Gecombineerde opgave geen uitbetaling van haar bedrijfstoeslag heeft gevraagd. Zij heeft verweerder verzocht alsnog tot uitbetaling over te gaan. Verweerder heeft dit verzoek aangemerkt als een verzoek om haar verzamelaanvraag te mogen wijzigen.
- Bij besluit van 22 augustus 2008 heeft verweerder dit verzoek afgewezen en meegedeeld dat appellante niet in aanmerking komt voor bedrijfstoeslag.
- Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 13 september 2008 bezwaar gemaakt.
- Vervolgens heeft verweerder, na een op 12 november 2008 gehouden hoorzitting, het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van appellante ongegrond verklaard. Daartoe heeft hij, samengevat weergegeven, het volgende overwogen.
Uit appellantes Gecombineerde opgave van 4 april 2007 blijkt niet dat appellante uitbetaling van haar toeslagrechten wenst. Deze opgave wordt dan ook niet beschouwd als een aanvraag om rechtstreekse betalingen op grond van de bedrijfstoeslagregeling. Pas bij haar op 22 mei 2008 door verweerder ontvangen brief heeft appellante te kennen gegeven dat zij aanspraak maakt op uitbetaling van haar toeslagrechten.
Vaststaat dat de aanvraag van 22 mei 2008 te laat is ingediend. Na de sluiting van de aanvraagperiode op 11 juni 2007 kan de aanvraag uitsluitend worden gewijzigd bij aanwezigheid van een kennelijke fout in de zin van artikel 19 van Verordening (EG) nr. 796/2004. Daarvan is hier geen sprake nu de Gecombineerde opgave door het niet aanvragen van bedrijfstoeslag niet onlogisch of tegenstrijdig is ingevuld. Het staat de landbouwer vrij zijn toeslagrechten al dan niet te laten uitbetalen. Het behoort niet tot de taak van verweerder zich bij de beoordeling van de vraag of sprake is van een kennelijke fout te verdiepen in de eventuele motieven van de landbouwer om al dan niet een aanvraag in te dienen dan wel zich af te vragen of de landbouwer door de aanvraag anders in te vullen wellicht meer subsidie zou hebben ontvangen.
4. Het standpunt van appellante
Appellante heeft, samengevat weergegeven, het volgende aangevoerd.
Het is duidelijk dat zij een fout heeft gemaakt. Het is absoluut onlogisch dat zij de toeslagrechten voor 2007 niet zou willen laten uitbetalen. Zij had bij het invullen van het formulier voor 2007 de kopieën van het formulier van 2006 er naast liggen en die gegevens overgenomen. Zij heeft voor 2006 wel uitbetaling van haar toeslagrechten gehad en toen hoefde voor uitbetaling niets te worden aangekruist.
Verweerder heeft haar ten onrechte niet in de gelegenheid gesteld de gemaakte fout te herstellen. Daarbij komt dat verweerder dit wel heeft gedaan ten aanzien van door haar gemaakte fouten bij het intekenen van percelen op de bedrijfskaart.
5. De beoordeling van het geschil
5.1 Het College stelt vast dat uit de Gecombineerde opgave op geen enkele wijze blijkt dat appellante gebruik wil maken van haar toeslagrechten. Appellante heeft derhalve met het indienen van de Gecombineerde opgave geen verzamelaanvraag gedaan. Eerst met het verzoek tot uitbetaling van de toeslagrechten, zoals ontvangen door verweerder op 22 mei 2008, heeft appellante de verzamelaanvraag gedaan.
5.2 Voor zover appellante zich beroept op het bestaan van een kennelijke fout in de op 4 april 2007 ingediende Gecombineerde opgave – in die zin dat duidelijk moet zijn geweest dat wel beoogd is het gebruik van de toeslagrechten te vragen – ziet zij er aan voorbij dat de vraag of sprake is van een kennelijke fout als bedoeld in artikel 19 van Verordening (EG) nr. 796/2004, gelet op de bewoordingen van dat artikel, eerst aan de orde is als een steunaanvraag is ingediend.
Nu met de op 4 april 2007 ontvangen Gecombineerde opgave geen verzamelaanvraag en dus geen steunaanvraag is gedaan, is voor de beoordeling of sprake is van een kennelijke fout in die Gecombineerde opgave geen plaats.
5.3 Appellantes stelling dat verweerder haar had moeten waarschuwen dat zij had nagelaten uitbetaling van de bedrijfstoeslag te vragen, miskent dat het de verantwoordelijkheid is van de aanvrager om duidelijk te maken dat hij een uitbetaling wenst. Verweerder is niet verplicht om te treden in de motieven van een aanvrager om geen uitbetaling te vragen.
Dat verweerder appellante wel in de gelegenheid heeft gesteld de door haar gemaakte fouten bij het intekenen van percelen op de bedrijfskaart te herstellen, leidt niet tot een ander oordeel. Met de Gecombineerde opgave worden ook gegevens voor de landbouwtelling opgevraagd. De in dat kader verstrekte gegevens dienen juist te zijn. Nu verweerder had vastgesteld dat de in het kader van de landbouwtelling door appellante verstrekte gegevens deels onjuist waren, is appellante in de gelegenheid gesteld de fouten te herstellen. Van een dergelijke vaststelling was ten aanzien van de uitbetaling van de bedrijfstoeslag geen sprake.
5.4 Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het beroep ongegrond dient te worden verklaard. Voor het toekennen van een proceskostenveroordeling ziet het College geen aanleiding.
6. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. E.J.M. Heijs, in tegenwoordigheid van mr. F.W. du Marchie Sarvaas als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 24 september 2009.
w.g. E.J.M. Heijs w.g. F.W. du Marchie Sarvaas