ECLI:NL:CBB:2009:BJ9544

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
24 september 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/61
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering bedrijfstoeslag op basis van toeslagrechten en faillissement

In deze zaak heeft appellant, A, beroep ingesteld tegen een besluit van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, waarin werd geweigerd om bedrijfstoeslag uit te betalen voor het jaar 2007. Dit besluit was gebaseerd op het feit dat appellant op de peildatum van 15 mei 2007 niet beschikte over de benodigde toeslagrechten. De procedure begon op 29 december 2008, na een eerder besluit van 19 november 2008 waarin het bezwaar van appellant tegen een besluit van 27 maart 2008 ongegrond werd verklaard. Appellant had in 1999 het beheer van zijn vermogen van zijn vader overgenomen, maar deze overdracht was niet notarieel vastgelegd. Na het faillissement van zijn vader in 2006, werd het toeslagrecht dat aan appellant toekwam, door de curator verkocht. Appellant betoogde dat de curator ten onrechte had aangenomen dat het toeslagrecht in de boedel van zijn vader viel en dat hij erop mocht vertrouwen dat de curator het toeslagrecht niet zou verkopen.

Tijdens de zitting op 3 september 2009 werd duidelijk dat het toeslagrecht nooit op naam van appellant was gesteld en dat hij op de relevante peildatum niet over toeslagrechten beschikte. Het College van Beroep voor het bedrijfsleven oordeelde dat de weigering van de Minister om bedrijfstoeslag uit te betalen terecht was, omdat appellant niet voldeed aan de voorwaarden. De grieven van appellant met betrekking tot de verkoop van het toeslagrecht door de curator werden buiten beschouwing gelaten, aangezien deze niet relevant waren voor de beoordeling van het beroep. Het College verklaarde het beroep ongegrond en zag geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
Zesde enkelvoudige kamer
AWB 09/61 24 september 2009
5101 Regeling GLB-inkomenssteun 2006
Uitspraak in de zaak van:
A, te B, appellant,
tegen
de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,
gemachtigden: mr. S.M. Oude Lage Venterink en drs. M. Star, beiden werkzaam bij verweerders Dienst Regelingen.
1. De procedure
Appellant heeft op 29 december 2008 bij verweerder beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 19 november 2008.
Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar van appellant tegen een besluit van 27 maart 2008 over de uitbetaling van de bedrijfstoeslag voor het jaar 2007 op grond van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006.
Bij brief van 5 januari 2009 heeft verweerder het beroepschrift doorgestuurd naar het College.
Appellant heeft bij brieven van 9 januari 2009 en 10 februari 2009 de gronden van zijn beroep ingediend.
Bij brief van 10 april 2009 heeft verweerder een verweerschrift ingediend en de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.
Op 3 september 2009 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij appellant is vertegenwoordigd door zijn vader,
A sr., en verweerder door zijn gemachtigden.
2. De beoordeling van het geschil
2.1 Met het formulier “Gecombineerde opgave 2007”, door verweerder ontvangen op 15 mei 2007, heeft appellant te kennen gegeven dat hij zijn toeslagrechten met speciale voorwaarden wil laten uitbetalen onder speciale voorwaarden.
Bij besluit van 27 maart 2008 heeft verweerder appellant meegedeeld dat aan hem over 2007 geen bedrijfstoeslag wordt uitbetaald, omdat hij op de peildatum van 15 mei 2007 niet over toeslagrechten beschikte.
Bij het thans bestreden besluit van 19 november 2008 heeft verweerder het door appellant gemaakte bezwaar tegen het besluit van 27 maart 2008 ongegrond verklaard.
2.2 Appellant heeft, samengevat weergegeven, het volgende tegen het bestreden besluit aangevoerd.
In 1999 heeft de vader van appellant het beheer van zijn vermogen aan appellant overgedragen. Vanwege persoonlijke problemen is er destijds in overleg met de accountant van afgezien deze overdracht notarieel vast te leggen. De overdracht is door middel van een overdrachtsformulier aan verweerder kenbaar gemaakt. Op 14 november 2006 is de vader van appellant in staat van faillissement verklaard. De curator heeft ten onrechte het toeslagrecht, dat door de overdracht toekomt aan appellant, verkocht. Dat de curator ten onrechte heeft aangenomen dat het toeslagrecht in de boedel van de vader van appellant viel, mag niet voor rekening van appellant komen. Appellant mocht erop vertrouwen dat de feitelijke situatie, welke bij de curator bekend was en door middel van het overdrachtsformulier is geformaliseerd, voor de curator aanleiding had moeten zijn van het toeslagrecht af te blijven.
2.3 Verweerder heeft ter zitting het volgende verklaard. De vader van appellant heeft op 15 juli 2006
1 toeslagrecht onder speciale voorwaarden en met een waarde van € 2.965,87 verkregen. Na het faillissement van de vader van appellant is dit toeslagrecht door de curator verkocht aan een derde. Na de melding van deze overdracht door de curator met een formulier van 2 maart 2007 heeft verweerder het toeslagrecht op naam van die derde geregistreerd.
2.4 Het College overweegt het volgende.
Vast staat dat het aan de vader van appellant toegekende toeslagrecht nimmer op naam van appellant is gesteld en dat appellant op de voor de uitbetaling van bedrijfstoeslag voor het jaar 2007 geldende peildatum, te weten 15 mei 2007, niet over toeslagrechten beschikte. Dit brengt mee dat verweerder terecht heeft geweigerd om appellant voor het jaar 2007 bedrijfstoeslag uit te betalen.
In de onderhavige procedure staat niet ter beoordeling of de curator bevoegd was tot de verkoop aan een derde van het op naam van de vader van appellant geregistreerde toeslagrecht en evenmin of verweerder terecht is overgegaan tot registratie van dit toeslagrecht op naam van die derde. De grieven die appellant ter zake van die overdracht naar voren heeft gebracht, dienen hier dan ook buiten beschouwing te blijven.
2.5 Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het beroep ongegrond moet worden verklaard. Voor een veroordeling in de proceskosten ziet het College geen aanleiding.
3. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. E.J.M. Heijs, in tegenwoordigheid van mr. F.W. du Marchie Sarvaas als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 24 september 2009.
w.g. E.J.M. Heijs w.g. F.W. du Marchie Sarvaas