2. De beoordeling van het geschil
2.1 Artikel 6:4, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) bepaalt dat het maken van bezwaar geschiedt door het indienen van een bezwaarschrift bij het bestuursorgaan dat het besluit heeft genomen.
Ingevolge artikel 6:7 juncto artikel 6:8, eerste lid, Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken en vangt deze aan met ingang van de dag na die waarop een besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
Artikel 6:11 Awb bepaalt dat ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege blijft, indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
2.2 Bij het bestreden besluit heeft verweerder - samengevat weergegeven - het volgende overwogen.
Het bezwaarschrift van appellant voldoet niet aan de eisen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat dit niet binnen de gestelde termijn van zes weken na de verzending van het besluit is ontvangen. Het besluit is immers op 26 juni 2008 verzonden en het bezwaarschrift is pas op 10 oktober 2008 ontvangen.
Appellant heeft bij brief van 1 november 2008 gebruik gemaakt van de door verweerder geboden gelegenheid om aan te tonen dat deze termijnoverschrijding niet aan hem is toe te rekenen. Hij heeft in die brief aangevoerd dat hij direct na het besluit van 26 juni 2008 telefonisch bezwaar heeft gemaakt bij de Dienst Regelingen in Assen en dat het bezwaarschrift wat later is opgesteld, omdat de Dienst Regelingen niet direct heeft gereageerd op zijn vraag waarom voor 17 van de geslachte dieren geen slachtpremie is toegekend.
Het maken van bezwaar geschiedt op grond van artikel 6:4 Awb door het indienen van een bezwaarschrift. De stelling dat telefonisch bezwaar is gemaakt, kan appellant daarom niet baten. Ook de overige door appellant aangevoerde redenen leiden volgens vaste jurisprudentie niet tot een verschoonbare termijnoverschrijding. Gelet op artikel 6:7 juncto artikel 6:11 Awb dient het bezwaar derhalve niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Tijdens het telefoongesprek tussen appellant en een medewerker van verweerder op 27 november 2008 heeft appellant laten weten dat hij van een hoorzitting afziet, zodat hij op grond van artikel 7:3, onder c, Awb niet is gehoord.
2.3 Appellant heeft ter onderbouwing van zijn beroep - samengevat weergegeven - het volgende aangevoerd.
Hij heeft tijdig bezwaar gemaakt tegen het besluit van 26 juni 2008, zowel telefonisch als schriftelijk.
Daarnaast stelt hij dat de termijnoverschrijding niet aan hem te wijten is, maar aan de Algemene Inspectiedienst (hierna: AID), die ten onrechte de 17 runderen van appellant waarvoor in verweerders besluit van 26 juni 2008 slachtpremie is geweigerd, in beslag heeft genomen en geslacht.
Ten slotte betwist appellant dat hij van een hoorzitting heeft afgezien. Hij heeft in het betreffende telefonisch contact slechts aangegeven, dat hij eerst het vonnis van het gerechtshof te Leeuwarden wilde afwachten over de inbeslagname van de runderen voordat hij gehoord wilde worden.
Zijn bezwaar is derhalve ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.
2.4 Het College is van oordeel dat verweerder het bezwaar van appellant terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard en overweegt hiertoe het volgende.
Verweerder heeft er terecht op gewezen dat het maken van bezwaar, gelet op artikel 6:4, eerste lid, Awb geschiedt door het indienen van een bezwaarschrift en dat de stelling van appellant dat hij direct telefonisch bezwaar heeft gemaakt, hem dus niet kan baten.
Vaststaat dat het bezwaarschrift van 7 oktober 2008 buiten de wettelijke termijn van zes weken is ingediend. Van een eerder, binnen de bezwaartermijn, ingediend bezwaarschrift is niet gebleken.
Van een verschoonbare termijnoverschrijding als bedoeld in artikel 6:11 Awb is geen sprake. Dat appellant aanvankelijk niet wist waarom de aanvragen van 17 dieren waren afgewezen, behoefde geen beletsel te zijn om tijdig bezwaar te maken, eventueel op nader aan te voeren gronden. Bovendien blijkt uit een door verweerder overgelegde telefoonnotitie van 22 juli 2008 - de bezwaartermijn was toen nog niet verstreken - dat op die dag de broer van appellant, C, namens appellant naar Dienst Regelingen heeft gebeld, dat hem tijdens dit gesprek informatie is gegeven over de afwijsreden en dat hij daarop heeft meegedeeld bezwaar te gaan maken. Dat appellant vervolgens pas op 10 oktober 2008 daadwerkelijk een bezwaarschrift heeft ingediend, dient voor zijn rekening en risico te blijven. De termijnoverschrijding is, anders dan appellant meent, niet aan de AID te wijten. Appellant is immers zelf verantwoordelijk voor het tijdig maken van bezwaar.
2.5 Appellant heeft voorts betwist dat hij van een hoorzitting heeft afgezien. Verweerder heeft in reactie hierop de betreffende telefoonnotitie van 27 november 2008 overgelegd. Hierin staat uitdrukkelijk vermeld dat appellant afziet van een hoorzitting. Het College heeft geen reden te twijfelen aan de juistheid van die vermelding. Verweerder heeft op grond van die telefoonnotitie dan ook met toepassing van artikel 7:3 Awb van het horen van appellant kunnen afzien. Het College overweegt voorts nog dat verweerder ook op grond van de kennelijke niet-ontvankelijkheid van het bezwaar van het horen had kunnen afzien.
2.6 De conclusie is dat het beroep ongegrond dient te worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling op grond van artikel 8:75 Awb ziet het College geen aanleiding.