6. De beoordeling van het geschil
6.1 Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie (hierna: Wbbo), juncto artikel 8:81, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan, indien tegen een besluit bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Voor zover in deze uitspraak een oordeel wordt gegeven over de rechtmatigheid van de bestreden besluiten, is sprake van een voorlopig oordeel.
6.2 Met betrekking tot het spoedeisend belang overweegt de voorzieningenrechter dat verzoekster, mede gelet op de door haar overgelegde notitie van Adviesburo Kardol, voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de invloed van de verleende ontheffingen op de omzet van verzoekster aanzienlijk is, en bovendien blijvend verlies van marktaandeel dreigt. Een voldoende spoedeisend belang kan in het onderhavige geval derhalve niet afwezig worden geacht, ook niet nu de continuïteit van de onderneming niet wordt bedreigd. De voorzieningenrechter heeft bij dit oordeel mede betrokken de uitspraak van de voorzieningenrechter van 11 maart 2009 (AWB 09/126, www.rechtspraak.nl, LJN: BH5474).
6.3 Verzoekster heeft betoogd dat artikel 6 van de Verordening in strijd is met artikel 3, vierde lid, van de Wet en om die reden onverbindend moet worden geacht.
Verzoekster heeft op zichzelf genomen terecht geconstateerd dat het in artikel 3, vierde lid, van de Wet neergelegde vereiste dat een ontheffing slechts kan worden verleend aan winkels waar uitsluitend of hoofdzakelijk eet- en drinkwaren plegen te worden verkocht, met uitzondering van sterke drank als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Drank- en Horecawet, niet als voorwaarde voor ontheffingverlening in artikel 6 van de Verordening is opgenomen. Dit enkele feit is echter onvoldoende om artikel 6 van de Verordening onverbindend te achten. Uit het niet opnemen van bedoeld wettelijk vereiste in artikel 6 van de Verordening volgt immers nog niet dat deze bepaling zo moet worden gelezen dat verweerders ontheffing mogen verlenen zonder dat aan dit vereiste is voldaan.
6.4 Verzoekster heeft voorts het standpunt ingenomen dat de ontheffingen niet hadden mogen worden verleend, omdat de supermarkten van Plus en Super de Boer niet kunnen worden aangemerkt als avondwinkels.
Voorop gesteld moet worden dat in de Wet noch in de Verordening het begrip ‘avondwinkel’ is gedefinieerd.
De tekst van artikel 3, vierde lid, van de Wet en van artikel 6 van de Verordening biedt geen aanknopingspunt voor het standpunt dat geen ontheffing kan worden verleend aan (grote) supermarkten zoals die van Plus en Super de Boer.
Artikel 3, vierde lid, is in de Wet gekomen bij amendement van het lid Van Zuijlen (TK 1995-1996, 24 226, nr. 12). De toelichting vermeldt dat er uitsluitend voor de zon- en feestdagen avondwinkels mogelijk worden gemaakt, dat deze winkels (anders dan onder het tot dan toe geldende artikel 9, vierde lid, van de Winkelsluitingswet 1976; toevoeging van de voorzieningenrechter) door de week niet de beperking hebben dat ze tot 16.00 uur dicht moeten zijn en dat voor opening op avonden door de week na 22.00 uur een vrijstelling of ontheffing van de gemeente nodig is (op grond van artikel 7 van de Wet; toevoeging van de voorzieningenrechter). Ook uit de toelichting op artikel 3, vierde lid, van de Wet blijkt aldus niet dat (grote) supermarkten niet voor een ontheffing op grond van deze bepaling in aanmerking zouden kunnen komen.
Verzoeksters beroep op de toelichting op artikel 6 van de Modelverordening winkeltijden van de VNG slaagt evenmin. Die toelichting sluit niet uit dat aan (grote) supermarkten een ontheffing op grond van artikel 6 van de Verordening wordt verleend.
In de uitspraak van het College van 4 maart 2005 (AWB 04/212, www.rechtspraak.nl, LJN: AT1043), waarnaar verzoekster voorts heeft verwezen, is geoordeeld dat artikel 3, vierde lid, van de Wet betrekking heeft op avondwinkels, maar hiermee is naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet gezegd dat op grond van die bepaling aan (grote) supermarkten geen ontheffing kan worden verleend.
6.5 Verzoekster heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat de supermarkten van Plus en Super de Boer niet voldoen aan de vereisten van artikel 3, vierde lid, van de Wet dat de winkels op zon- en feestdagen tussen 0.00 en 16.00 uur gesloten moeten zijn en dat in die winkels uitsluitend of hoofdzakelijk eet- en drinkwaren plegen te worden verkocht, met uitzondering van sterke drank.
6.5.1 Voor zover verzoekster meent dat Plus en Super de Boer niet voldoen aan het in artikel 3, vierde lid, van de Wet vervatte vereiste dat in de winkels uitsluitend of hoofdzakelijk eet- en drinkwaren plegen te worden verkocht, overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
Bedoeld wettelijk vereiste is overgenomen van artikel 9, vierde lid, van de Winkelsluitingswet 1976. Uit de memorie van toelichting bij deze bepaling volgt dat onder het begrip 'hoofdzakelijk' moet worden verstaan ten minste 70% van de omzet (TK 1990-1991, 21 963, nr. 3, p. 15-16). Aldus dient ten minste 70% van de omzet betrekking te hebben op eet- en drinkwaren.
Tussen partijen is niet in geschil dat de omzet van Plus en Super de Boer voor meer dan 70% uit eet- en drinkwaren bestaat. Evenmin is in geschil dat in de betreffende winkels geen sterke drank als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Drank- en Horecawet wordt verkocht. Derhalve hebben verweerders terecht geoordeeld dat op dit punt aan de eisen van artikel 3, vierde lid, van de Wet is voldaan.
Dat uit de parlementaire geschiedenis van artikel 9, vierde lid, van de Winkelsluitingswet 1976 kan worden afgeleid dat bij deze ontheffingsmogelijkheid in het begin van de jaren negentig vooral is gedacht aan winkels van een kleine omvang en met een beperkt assortiment als voorziening voor de eerste levensbehoeften, kan er niet aan afdoen dat verweerders, gelet op de tekst van artikel 3, vierde lid, van de Wet en de toelichting op het begrip 'hoofdzakelijk', terecht hebben vastgesteld dat Plus en Super de Boer hebben voldaan aan het vereiste dat in de winkels uitsluitend of hoofdzakelijk eet- en drinkwaren plegen te worden verkocht, met uitzondering van sterke drank.
Verzoeksters beroep op de uitspraak van het College van 29 november 2002 (AWB 02/346, www.rechtspraak.nl, LJN: AF2207) leidt niet tot een ander oordeel. In die uitspraak zijn overwegingen gewijd aan de achtergrond en de bedoeling van artikel 6, vierde lid, onder e, van de Verordening winkeltijden voor de Gemeente Nijmegen, op grond waarvan een ontheffing (als bedoeld in artikel 3, vierde lid, van de Wet en artikel 6, eerste lid, van die verordening) kan worden geweigerd voor nieuwe winkelbestemmingen met een vloeroppervlakte groter dan 300 m2. Vaststaat dat de Verordening van de gemeente Uden een dergelijke bepaling niet kent.
6.5.2 Voor zover verzoekster meent dat Plus en Super de Boer niet voldoen aan het in artikel 3, vierde lid, van de Wet vervatte vereiste dat de winkels op zon- en feestdagen tussen 0.00 en 16.00 uur gesloten moeten zijn, aangezien de supermarkten op Goede Vrijdag (2 april 2010), 24 december 2009, 4 mei 2010 en 20 december 2009 (koopzondag in Uden) tussen 0.00 en 16.00 uur geopend zullen zijn, overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
Bij de besluiten van 7 juli 2009 is aan Plus en Super de Boer voor de periode van 1 juli 2009 tot 1 juli 2010 ontheffing verleend om geopend te zijn op zondagen tussen 16.00 en 20.00 uur. In de gewijzigde besluiten van 25 augustus 2009 is vermeld dat de winkels slechts tussen 16.00 en 20.00 uur geopend mogen zijn. Ter zitting hebben verweerders desgevraagd verklaard dat bij deze vermelding per abuis de woorden 'op zondagen' zijn weggevallen en dat de ontheffingen uitsluitend zien op de zondagen.
In artikel 3, vierde lid, van de Wet is de mogelijkheid gecreëerd burgemeester en wethouders de bevoegdheid te geven een ontheffing te verlenen van de in artikel 2, eerste lid, onder a en b, van de Wet vervatte verboden, voor zover het winkels betreft die op de in die verboden genoemde dagen tussen 0.00 uur en 16.00 uur gesloten zijn.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat, nu de verleende ontheffingen uitsluitend zien op het verbod van artikel 2, eerste lid, onder a, van de Wet om op zondag geopend te zijn, de winkels van Plus en Super de Boer op alle in de periode van 1 juli 2009 tot 1 juli 2010 gelegen zondagen tussen 0.00 en 16.00 uur gesloten moeten zijn. Verzoeksters stelling dat de winkels tussen 0.00 en 16.00 uur ook op Goede Vrijdag (2 april 2010), 24 december 2009 en 4 mei 2010 gesloten dienen te zijn, deelt de voorzieningenrechter niet, omdat de verleende ontheffingen geen betrekking hebben op het verbod van artikel 2, eerste lid, onder b, van de Wet.
Verweerders hebben erop gewezen dat de laatste zondag voor kerst, te weten 20 december 2009, op grond van artikel 5 van de Verordening als koopzondag is aangemerkt, waardoor ook Plus en Super de Boer die dag open mogen zijn. Openstelling van hun winkels op deze dag vóór 16.00 uur staat volgens verweerders niet aan verlening van de ontheffingen aan Plus en Super de Boer in de weg.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de tekst van artikel 3, vierde lid, van de Wet zich tegen dit standpunt verzet. Het feitelijk gesloten zijn van de winkel op zondagen tussen 0.00 en 16.00 uur is een vereiste waaraan moet worden voldaan om ontheffing te kunnen verlenen van het verbod om op zondag open te zijn. Bovendien zou aanvaarding van het standpunt van verweerders ertoe leiden dat het vereiste dat de winkel op zondag gesloten moet zijn tussen 0.00 en 16.00 uur geen toegevoegde waarde heeft. Dat een winkel op zondag tussen 0.00 en 16.00 uur gesloten moet zijn, volgt immers al uit artikel 2, eerste lid, onder a, van de Wet. De door verweerders voorgestane interpretatie van artikel 3, vierde lid, van de Wet moet dan ook geacht worden in strijd te zijn met de bedoeling van de wetgever.
6.6 Met betrekking tot de grief van verzoekster dat de besluiten niet op een deugdelijke belangenafweging berusten, overweegt de voorzieningenrechter het volgende.
Ingevolge artikel 6, vierde lid, van de Verordening kan de ontheffing worden geweigerd, indien de woon- en leefsituatie of de openbare orde in de omgeving van de winkel op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed door de openstelling van de winkel. Nu er voor verweerders, mede gelet op de ervaringen in andere gemeenten, geen redenen waren om aan te nemen dat een dergelijke nadelige beïnvloeding zich zou voordoen en zij, met het oog op de bescherming van de in deze bepaling bedoelde belangen, de openstelling op zondag slechts tot 20.00 uur hebben toegestaan en de ontheffingen hebben verleend voor de beperkte duur van een jaar, is er geen grond om aan te nemen dat bij de belangenafweging onvoldoende rekening is gehouden met de woon- en leefsituatie of de openbare orde in de omgeving van de winkels.
Dat verweerders bij hun belangenafweging onvoldoende rekening hebben gehouden met de gevolgen van de ontheffingen voor de supermarktstructuur en de andere winkels in de gemeente Uden, deelt de voorzieningenrechter evenmin. Verweerders hebben gebruik gemaakt van de door de raad in artikel 6 van de Verordening toegekende bevoegdheid om aan maximaal twee winkels een ontheffing te verlenen. De twee ontheffingen zijn verleend aan Plus en Super de Boer, omdat zij hierom het eerst hebben verzocht. Dat de verlening van die ontheffingen aan Plus en Super de Boer meebrengt dat deze twee supermarkten over een extra faciliteit beschikken ten opzichte van de andere supermarkten in de gemeente Uden, is op zichzelf juist, maar die omstandigheid moet geacht worden te zijn betrokken bij de afweging van de raad bij de vaststelling van artikel 6 van de Verordening. Weliswaar zijn verweerders niettemin bevoegd met het oog op de gevolgen voor de supermarktstructuur en de andere winkels in de gemeente Uden een ontheffing te weigeren, maar niet aannemelijk is geworden dat die gevolgen zodanig zijn dat verweerders hierom niet in redelijkheid tot verlening van de ontheffingen hebben kunnen besluiten.
6.7 Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is de voorzieningenrechter gebleken, dat verweerders bij de verlening van de ontheffingen zijn uitgegaan van de veronderstelling dat Plus en Super de Boer hun winkels op zondag 20 december 2009 geopend mogen hebben en geopend zullen hebben. Dit betekent dat de besluiten van 7 juli 2009, zoals gewijzigd bij de besluiten van 25 augustus 2009, gelet op hetgeen onder 6.5.2 is overwogen, in strijd met artikel 3, vierde lid, van de Wet zijn genomen.
De voorzieningenrechter ziet niettemin onvoldoende aanleiding om deze besluiten te schorsen dan wel anderszins een voorziening te treffen. Indien immers Plus en Super de Boer te kennen zouden geven dat zij hun winkels in de periode van 1 juli 2009 tot 1 juli 2010 op alle zondagen, dus ook op zondag 20 december 2009, tussen 0.00 en 16.00 uur gesloten houden, kunnen de ontheffingen bij de beslissing op de bezwaren, onder verbetering van de motivering van de besluiten, en indien er geen reden is de belangen alsdan anders af te wegen, toch worden gehandhaafd. Daarbij komt dat verweerders op korte termijn bij Plus en Super de Boer moeten nagaan of zij hun winkels op alle zondagen tussen 0.00 en 16.00 gesloten zullen houden, omdat, gelet op de hier toepasselijke bezwaartermijn, op uiterlijk 28 september 2009 op de door verzoekster ingediende bezwaren zal moeten worden beslist.
6.8 Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het verzoek om voorlopige voorziening wordt afgewezen. De voorzieningenrechter acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 Awb.