ECLI:NL:CBB:2009:BJ7140

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
23 juli 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08/977
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van de Winkeltijdenwet in Harderwijk en de weigering van ontheffing voor zondagsopenstelling

In deze zaak heeft appellant, eigenaar van een winkel in messen en pannen, beroep ingesteld tegen een besluit van de burgemeester en wethouders van Harderwijk. Dit besluit, genomen op 20 november 2008, verklaarde het bezwaar van appellant tegen een eerder besluit van 2 september 2008 ongegrond, waarbij zijn verzoek om ontheffing van de Winkeltijdenwet (Wtw) voor zondagsopenstelling werd afgewezen. Appellant stelde dat zijn winkel niet in een toeristisch gebied ligt zoals bedoeld in de gemeentelijke verordening, en dat hij recht heeft op minimaal twaalf zondagen per jaar om zijn winkel open te stellen. Hij voerde aan dat de gemeente Harderwijk jaarlijks miljoenen toeristen trekt en dat de weigering om zijn winkel op zondag open te stellen onredelijk en willekeurig is.

Tijdens de zitting op 10 juni 2009 werd appellant gehoord, waarbij hij zijn standpunt herhaalde dat zijn religieuze overtuiging hem niet verplicht om op zondag een rustdag te houden. Het College van Beroep voor het bedrijfsleven oordeelde dat de Wtw en de gemeentelijke verordening geen ruimte bieden voor de door appellant gewenste ontheffing. De gemeenteraad heeft geen ontheffingsmogelijkheden gecreëerd voor zondagsopenstelling, en de bevoegdheid om ontheffingen te verlenen is niet gedelegeerd aan de burgemeester en wethouders. Het College concludeerde dat appellant niet kon aantonen dat zijn religieuze overtuiging zo dwingend is dat hij zijn winkel op zijn rustdag gesloten houdt.

Uiteindelijk verklaarde het College het beroep ongegrond, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak benadrukt de strikte toepassing van de Winkeltijdenwet en de beperkingen die gemeenten hebben bij het verlenen van ontheffingen voor zondagsopenstelling.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
AWB 08/977 23 juli 2009
12500 Winkeltijdenwet
Uitspraak in de zaak van:
A, te X, appellant,
tegen
Burgemeester en wethouders van Harderwijk, verweerders,
gemachtigde: S.R.M. Rijnbeek, werkzaam bij de gemeente Harderwijk.
1. De procedure
Appellant heeft bij brief van 3 december 2008, bij het College binnengekomen op 5 december 2008, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerders van 20 november 2008.
Bij dit besluit hebben verweerders het bezwaar van appellant tegen hun besluit van 2 september 2008 op grond van de Winkeltijdenwet (Wtw) ongegrond verklaard.
Bij brief van 4 februari 2009 hebben verweerders een verweerschrift ingediend en de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden.
Partijen hebben nadere stukken ingediend waarvan telkens een afschrift is verstrekt aan de wederpartij.
Op 10 juni 2009 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij appellant is verschenen. Namens verweerders is hun gemachtigde verschenen.
2. De grondslag van het geschil
2.1 De Wtw luidt, voor zover hier van belang, als volgt.
"Artikel 2
1. Het is verboden een winkel voor het publiek geopend te hebben:
a. op zondag;
b. op Nieuwjaarsdag, op Goede Vrijdag na 19 uur, op tweede Paasdag, op Hemelvaartsdag, op tweede Pinksterdag, op 24 december na 19 uur, op eerste en tweede Kerstdag en op 4 mei na 19 uur;
(…)
Artikel 3
1. De gemeenteraad kan voor ten hoogste twaalf door hem aan te wijzen dagen per kalenderjaar vrijstelling verlenen van de in artikel 2 vervatte verboden, voor zover deze betrekking hebben op de zondag, Nieuwjaarsdag, tweede Paasdag, Hemelvaartsdag, tweede Pinksterdag en eerste of tweede Kerstdag. De beperking tot twaalf dagen per kalenderjaar geldt voor elk deel van de gemeente afzonderlijk.
2. De gemeenteraad kan, al dan niet onder het stellen van regels, de in het eerste lid bedoelde bevoegdheid delegeren aan burgemeester en wethouders.
3. De gemeenteraad kan bij verordening vrijstelling verlenen van de in het eerste lid bedoelde verboden of aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid verlenen om in de gevallen, in die verordening aan te wijzen, en met inachtneming van de daarin gestelde regels op een daartoe strekkende aanvraag ontheffing van die verboden te verlenen ten behoeve van:
a. op de betrokken gemeente of een deel daarvan gericht toerisme, mits de aantrekkingskracht voor dat toerisme geheel of nagenoeg geheel is gelegen buiten de verkoopactiviteiten die door de vrijstelling of ontheffing mogelijk worden gemaakt;
(…)
Artikel 6
1. Indien de eigenaar of beheerder van een winkel tot een kerkgenootschap behoort, dat de wekelijkse rustdag op een andere dag dan de zondag houdt, of te goeder trouw verklaart een godsdienst of levensovertuiging te belijden welke vordert, dat de wekelijkse rustdag op een andere dag dan de zondag wordt gehouden, verlenen burgemeester en wethouders op zijn verzoek ontheffing van het verbod van artikel 2, eerste lid, onder a.
(…)"
De Verordening winkeltijden Harderwijk, vastgesteld door de raad van de gemeente Harderwijk bij besluit van 19 december 1996, gewijzigd bij besluit van 15 februari 2007 (hierna: de Verordening), luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
"Artikel 5
Feestdagenregeling
Het verbod, vervat in artikel 2, eerste lid, onder b van de wet, geldt niet op de feestdagen tussen 06.00 uur en 22.00 uur, tenzij een feestdag op een zondag valt.
(…)
Artikel 9
Toerisme
De verboden, vervat in artikel 2, eerste lid van de wet gelden niet, in verband met de toeristische aantrekkingskracht van deze gebieden:
A. voor de volgende gedeelten van de gemeenten:
a. de winkels aan de Strandboulevard, daaronder begrepen de winkels op het terrein van het Dolfinarium zoals aangegeven op de bij deze verordening behorende tekening;
b. in de winkels staande op het terrein van wettig in exploitatie zijnde vakantieoorden;
c. de winkel in het surfcentrum aan de Strandboulevard;
(…)"
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Appellant heeft een winkel in messen en pannen in het [locatie]. Deze winkel ligt niet in een van de in artikel 9, onder A van de Verordening aangewezen gebieden.
- Bij brief van 25 juli 2008 heeft appellant bij verweerders een verzoek ingediend dat ertoe strekt de openstelling van zijn winkel op een aantal zondagen per jaar juridisch mogelijk te maken.
- Verweerders hebben bij besluit van 2 september 2008 dit verzoek afgewezen.
- Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt bij brief van 6 september 2008.
- Op 30 oktober 2008 is appellant over zijn bezwaar gehoord.
- Vervolgens hebben verweerders het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit
Bij het bestreden besluit hebben verweerders de bezwaren van appellant ongegrond verklaard.
Hiertoe is – samengevat weergegeven – overwogen dat op grond van de Wtw de gemeenteraad koopzondagen kan instellen, maar dat hij daartoe niet verplicht is.
Vanuit religieuze en sociale overwegingen is niet gekozen voor het instellen van koopzondagen.
De gemeenteraad heeft in artikel 9 van de Verordening een toeristisch gebied aangewezen in verband met de stroom van bezoekers voor het Dolfinarium. Gezien de voorwaarde van artikel 3, derde lid onder a Wtw is het gebied begrensd tot de Strandboulevard, waar de genoemde bezoekersstroom zich concentreert.
Appellant heeft verweerders er in verband met artikel 6, eerste lid Wtw niet van kunnen overtuigen dat zijn levensovertuiging van hem vordert dat hij zijn wekelijkse rustdag op een andere dag dan de zondag houdt, en wel op dinsdag- en woensdagochtend. Daarnaast is in voormeld artikel sprake van een andere dag en niet van andere dagdelen.
4. Het standpunt van appellant
Appellant heeft verweerders verzocht om twaalf koopzondagen aan te wijzen, zoals bedoeld in artikel 3, eerste en tweede lid van de Wtw. Naar zijn mening mag men hem het recht om minimaal twaalf zondagen per jaar zijn winkel voor het publiek open te stellen niet onthouden.
In beroep heeft appellant er op gewezen dat de gemeente Harderwijk jaarlijks ruim drie miljoen toeristen trekt en daarmee ruimschoots voldoet aan de eisen voor een toeristische gemeente. Verweerders meten met twee maten en handelen onredelijk, onbillijk, willekeurig en onrechtvaardig door hem niet toe te staan zijn winkel op zondag open te stellen, terwijl dit voor de winkels in de aangewezen toeristische gebieden, waartoe de Boulevard behoort, wel wordt toegestaan.
Ter zitting heeft appellant zijn reeds in bezwaar aangevoerde stelling herhaald, dat zijn religieuze overtuiging hem niet gebiedt om op zondag een rustdag te houden. Appellant heeft daarom verweerders verzocht om een ontheffing als bedoeld in artikel 6 van de Wtw te verlenen. Hij heeft daarbij aangegeven dat hij rust op dinsdag en woensdag tot 13:30 uur. Tot dat tijdstip is zijn winkel op die dagen gesloten. Voorts heeft hij de stelling ingenomen dat wanneer iemand op basis van zijn religie de winkel wel open mag houden terwijl het aan hem geweigerd wordt, dit discriminatie van niet-kerkelijken oplevert.
5. De beoordeling van het geschil
5.1 Appellant was in 2007 betrokken bij een verzoek aan de gemeenteraad om wijziging van het bij de Verordening ingestelde vrijstellingsregime voor zondagsopenstelling. Hem is naar aanleiding van zijn verzoek van 25 juli 2008 opnieuw gewezen op de mogelijkheid een verzoek aan de raad voor te leggen. Hij heeft daaraan geen gevolg gegegeven.
Gelet daarop neemt het College aan dat het verzoek van 25 juli 2008 is gericht op het verkrijgen van een door verweerders te verlenen ontheffing van het verbod van artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a, Wtw ten behoeve van de openstelling van zijn winkel op een aantal zondagen per jaar tussen 13.30 en 17.00 uur. Ook uit de ter zitting door appellant gegeven toelichting op dit verzoek is niet naar voren gekomen dat dit een andere strekking heeft dan het verkrijgen van individuele toestemming voor deze openstelling. Het College neemt het aldus begrepen verzoek tot uitgangspunt bij de beoordeling van het bestreden besluit.
5.2 Naar het oordeel van het College hebben verweerders terecht geconcludeerd dat de Wtw en de Verordening geen ruimte bieden voor het verlenen van de door appellant gewenste ontheffing. Daartoe wordt als volgt overwogen.
5.3 Artikel 3, eerste lid Wtw voorziet niet in een ontheffingsmogelijkheid. Gelet op artikel 5 van de Verordening heeft de gemeenteraad krachtens artikel 3, eerste lid, Wtw uitsluitend vrijstelling verleend voor de in dat artikel genoemde feestdagen, maar niet voor de zondagen.
De gemeenteraad heeft de in artikel 3, eerste lid Wtw bedoelde bevoegdheid niet aan verweerders gedelegeerd. Verweerders beschikken dus niet over enige bevoegdheid om op basis van dit artikel een mogelijkheid tot zondagsopenstelling voor de winkel van appellant te creëren.
5.4 Artikel 3, derde lid, aanhef en onder a Wtw voorziet weliswaar in de mogelijkheid dat de gemeenteraad bij verordening aan verweerders de bevoegdheid verleent om onder de in deze bepaling gestelde voorwaarden, op aanvraag ontheffing te verlenen, maar de gemeenteraad van Harderwijk heeft van deze mogelijkheid geen gebruik gemaakt.
Volstaan is immers met de vrijstellingsbepaling van artikel 9 van de Verordening, die appellant geen uitkomst kan bieden omdat zijn winkel niet in een van de in dat artikel genoemde gebieden ligt.
5.5 Het in artikel 6, eerste lid Wtw gebezigde woord "vordert" weerspiegelt, blijkens de totstandkomingsgeschiedenis van dit artikel, de bedoeling van de wetgever dat ontheffing verleend kan worden als het voor de betrokkene om een godsgebod gaat. Naar vaste jurisprudentie van het College dient hieruit te worden afgeleid, dat het om een zo dwingende godsdienstige overtuiging moet gaan dat degene die op deze bepaling een beroep doet, reeds op de grond van die enkele overtuiging zijn winkel op de voor hem geldende rustdag gesloten houdt. Met hetgeen appellant in dat verband heeft gesteld, is niet gebleken dat hiervan sprake is. Verweerders hebben derhalve terecht geweigerd appellant ontheffing te verlenen op grond van artikel 6, eerste lid Wtw.
5.6 Gelet op vorenstaande overwegingen dient het beroep ongegrond te worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling ziet het College geen aanleiding.
6. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. W.E. Doolaard, mr. S.C. Stuldreher en mr. M.J. Kuiper, in tegenwoordigheid van mr. B.J.E. Lodder als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 23 juli 2009.
w.g. W.E. Doolaard w.g. B.J.E. Lodder