ECLI:NL:CBB:2009:BJ7139

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
23 juli 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08/618
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid College van Beroep voor het Bedrijfsleven inzake invoercertificaat aanvraag

In deze uitspraak van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven, gedateerd 23 juli 2009, staat de bevoegdheid van het College centraal in het kader van een aanvraag voor een invoercertificaat. De appellante, A B.V., had een aanvraag ingediend voor een invoercertificaat in het kader van Verordening (EG) nr. 616/2007, maar deze aanvraag werd door het Productschap Pluimvee en Eieren afgewezen. De appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt, wat door verweerder ongegrond werd verklaard. Vervolgens heeft appellante beroep ingesteld bij het College.

De kern van het geschil betreft de vraag of het College bevoegd is om het beroep te beoordelen, gezien de wijzigingen in de wetgeving per 1 augustus 2008. Het College overweegt dat de bevoegdheid om te beslissen op aanvragen tot afgifte van invoercertificaten is overgegaan naar de rechtbank Haarlem, tenzij er sprake is van een uitzondering die het College bevoegd zou maken. Het College concludeert dat er geen overgangsregeling is die hen de bevoegdheid geeft om het beroep te behandelen, en dat de wetgever niet heeft voorzien in overgangsrecht voor bezwaar- en beroepsprocedures.

Uiteindelijk verklaart het College zich onbevoegd en zal het beroepschrift worden doorgezonden naar de rechtbank te Haarlem. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak voor duidelijkheid in de bevoegdheden van bestuursorganen na wijzigingen in de wetgeving.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
AWB 08/618 23 juli 2009
7500 Invoercertificaat
Uitspraak in de zaak van:
A B.V., te X, appellante,
gemachtigde: mr. G.H. Hermanides, advocaat te Eindhoven,
tegen
het Productschap Pluimvee en Eieren, verweerder,
gemachtigde: mr. A.F. Ordogh, werkzaam bij verweerder.
1. Het procesverloop
Bij besluit van 16 juli 2007 heeft verweerder de aanvraag van appellante tot afgifte van een invoercertificaat in het kader van Verordening (EG) nr. 616/2007, voor de deelperiode van 1 oktober 2007 tot en met 31 december 2007, afgewezen.
Bij besluit van 4 juli 2008 heeft verweerder het hiertegen gerichte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 15 augustus 2008, bij het College binnengekomen op 18 augustus 2008, beroep ingesteld.
Bij brief van 14 oktober 2008 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 28 mei 2009 heeft appellante aanvullende stukken ingediend.
Op 10 juni 2009 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad. Namens appellante is verschenen haar gemachtigde, alsmede A. Namens verweerder is verschenen zijn gemachtigde, alsmede M. Makkinje.
2. De grondslag van het geschil
In Verordening (EG) nr. 616/2007 houdende gemeenschappelijke voorschriften voor het beheer van door middel van een stelsel van invoercertificaten beheerde invoertariefcontingenten voor landbouwproducten, is, voor zover hier van belang, het volgende bepaald:
"Artikel 4
1. Voor de toepassing van artikel 5 van Verordening (EG) nr. 1301/2006 moet een aanvrager van een invoercertificaat bij de indiening van zijn eerste aanvraag voor een bepaalde contingentperiode bewijzen dat hij ten minste 50 ton producten van Verordening (EEG) nr. 2777/75 heeft in- of uitgevoerd gedurende elk van beide in genoemd artikel 5 bedoelde perioden.
2. In afwijking van artikel 5 van Verordening (EG) nr. 1301/2006 en lid 1 van het onderhavige artikel kan de aanvrager van een invoercertificaat op het moment van de indiening van zijn eerste aanvraag die betrekking heeft op een bepaalde contingentperiode, ook het bewijs leveren dat hij in elk van de in artikel 5 van Verordening (EG) nr. 1301/2006 bedoelde perioden ten minste 1000 ton vlees van pluimvee van de GN-codes 0207 of 0210 heeft verwerkt tot onder Verordening (EEG) nr. 2777/75 vallende bereidingen op basis van vlees van pluimvee van GN-code 1602.
(…)"
Op grond van artikel 35 van de Regeling in- en uitvoer landbouwgoederen, welke krachtens de In- en uitvoerwet is vastgesteld, heeft verweerder de bevoegdheid te beslissen op een aanvraag tot afgifte van een invoercertificaat als bedoeld in Verordening (EG) nr. 616/2007.
De In- en uitvoerwet luidde tot 1 augustus 2008, voor zover hier van belang, als volgt:
"Artikel 1.
Onverminderd het bepaalde in artikel 2, tweede lid, wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen verstaan onder:
(…)
College: het College van Beroep voor het bedrijfsleven
(…)
Artikel 13
1. Tegen een op grond van deze wet genomen besluit kan een belanghebbende beroep instellen bij het College.
(…)"
Per 1 augustus 2008 is de In- en uitvoerwet ingetrokken en is tevens de Regeling In- en uitvoer landbouwgoederen komen te vervallen.
De Algemene Douanewet (hierna: Adw) luidt per 1 augustus 2008, voor zover hier van belang:
"Artikel 8:2
(…)
4. In afwijking van artikel 8:7, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht is slechts de rechtbank te Haarlem bevoegd.
(…)
Artikel 8:3
Tegen een beschikking ter zake van landbouwrestituties staat, in afwijking van hetgeen omtrent bezwaar en beroep in deze wet is bepaald, beroep open op het College van Beroep voor het bedrijfsleven op de voet van de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie."
Op grond van artikel 3:2 van de Algemene Douaneregeling, welke is vastgesteld krachtens de Adw, heeft verweerder de bevoegdheid te beslissen op een aanvraag tot afgifte van een invoercertificaat.
De Aanpassingswet Algemene Douanewet (hierna: Aanpassingswet Adw) luidt per 1 augustus 2008, voor zover hier van belang:
"Artikel XLVI
De navolgende wetten worden ingetrokken:
a. de Statistiekwet 1950;
b. de In- en uitvoerwet;
c. de Douanewet.
Artikel XLVII
De bij artikel XLVI van deze wet ingetrokken wetten, de bij deze wet gewijzigde wetten alsmede de daarop berustende bepalingen blijven – met inbegrip van bepalingen van overgangsrecht – van toepassing zoals zij golden voor de inwerkingtreding van deze wet voor zover zij betrekking hebben op:
a. de heffing van belastingen, invoerrechten, rechten bij invoer en rechten bij uitvoer waarvan de feiten die aanleiding geven tot het ontstaan van de verschuldigdheid van die belastingen, invoerrechten, rechten bij invoer dan wel rechten bij uitvoer zich hebben voorgedaan vóór de dag van de inwerkingtreding van deze wet;
b. strafbare feiten en feiten die aanleiding kunnen zijn tot het opleggen van een bestuurlijke boete welke zich hebben voorgedaan vóór de dag van de inwerkingtreding van deze wet."
3. De beoordeling van het geschil
3.1 Het College ziet zich ambtshalve gesteld voor de vraag of het bevoegd is het onderhavige beroep van appellante te beoordelen. Ter beantwoording van deze vraag overweegt het College het volgende.
3.2 Ten tijde van het nemen van het bestreden besluit – op 4 juli 2008 – ontleende verweerder de bevoegdheid om te beslissen op de door appellante ingediende aanvraag aan artikel 35 van de Regeling in- en uitvoer landbouwgoederen.
Ingevolge artikel 13 van de In- en uitvoerwet was het College bevoegd kennis te nemen van een beroep tegen een door verweerder genomen besluit op een dergelijke aanvraag.
3.3 Met ingang van 1 augustus 2008 ontleent verweerder zijn bevoegdheid om te beslissen op een dergelijke aanvraag aan de bij en krachtens de Adw vastgestelde voorschriften. Uitgangspunt van de regeling van het beroep op de bestuursrechter tegen beschikkingen die zijn genomen ingevolgde de Adw is op grond van artikel 8:2, vierde lid, van die wet dat de rechtbank Haarlem bevoegd is te oordelen omtrent dergelijke beschikkingen. Ingevolge artikel 8:3 van de Adw staat echter tegen een beschikking ter zake van landbouwrestituties beroep open op het College.
3.4 Het onderhavige beroep is ingesteld na de intrekking van de In- en uitvoerwet en daarmee van de in artikel 13 van die wet geregelde absolute competentie van het College. Gelet op artikel 8:2, vierde lid, van de Adw rijst derhalve de vraag of de rechtbank Haarlem en niet langer het College bevoegd is tot beoordeling van dit beroep. Deze vraag dient naar het oordeel van het College bevestigend te worden beantwoord, tenzij moet worden gezegd dat het College bevoegd is kennis te nemen van het beroep op grond van artikel 8:3 van de Adw dan wel op grond van een daartoe in het kader van de intrekking van de In- en uitvoerwet getroffen wettelijke overgangsregeling met betrekking tot een op of na 1 augustus 2008 ingesteld beroep tegen een vóór die datum door verweerder genomen besluit over de afgifte van een invoercertificaat. Het College is op grond van de hierna volgende overwegingen tot de conclusie gekomen dat geen van deze uitzonderingssituaties zich hier voordoet.
3.5 Het College ziet in de tekst van artikel 8:3 Adw geen aanknopingspunten voor het oordeel dat een beschikking van verweerder tot weigering van het onderhavige invoercertificaat moet worden gerekend tot de in dat artikel genoemde categorie beschikkingen ter zake van landbouwrestituties. Landbouwrestituties zijn restituties die tot doel hebben de uitvoer van bepaalde producten naar derde landen mogelijk te maken op basis van wereldmarktprijzen, waarbij het verschil tussen de wereldmarktprijs en de prijs in de Europese Gemeenschap wordt overbrugd. Het stelsel van invoercertificaten voor het beheer van invoertariefcontingenten voor landbouwproducten, in welk kader de primaire beslissing ten aanzien van appellante is genomen, is bedoeld om de invoer van bepaalde landbouwproducten te reguleren. Die beslissing kan derhalve niet op één lijn worden geplaatst met een beschikking ter zake van landbouwrestituties in de zin van voormelde bepaling. Aan de wetsgeschiedenis kunnen geen overtuigende argumenten worden ontleend, die nopen tot een uitleg van deze bepaling volgens welke het primaire besluit van verweerder niettemin moet worden gerekend tot de in dit artikel vermelde categorie beschikkingen ter zake van landbouwrestituties.
3.6 Het College is niet gebleken dat de wetgever voor gevallen als het onderhavige een overgangsregeling heeft getroffen waaraan het College de bevoegdheid ontleent om te oordelen over het voorliggende beroep. Artikel XLVII van de Aanpassingswet Adw bevat niet een dergelijke overgangsregeling. Blijkens de memorie van toelichting bij deze wet (Tweede Kamer, 2006-2007, 30 979, nr. 3, blz. 10 en 11) strekken de in dat artikel opgenomen overgangsbepalingen ertoe om het hele complex van onderling verweven wetgeving met betrekking tot douanetoezicht en douanecontrole zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van de Adw en de Aanpassingswet Adw in stand te laten voor de afwikkeling van de in deze bepaling genoemde feiten die zich onder die wetgeving hebben voorgedaan. Daarbij is buiten twijfel gesteld dat de wetgever niet mede het oog heeft gehad op bezwaar- en beroepsprocedures, nu in de memorie van toelichting is opgemerkt dat voor deze procedures niet is voorzien in overgangsrecht en dat dit betekent dat vanaf het moment van inwerkingtreding van de Adw de in die wet opgenomen procedures ook van kracht zijn voor alle zaken die hun oorzaak hebben dan wel aanhangig zijn gemaakt voor de inwerkingtreding van de Adw.
3.7 Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat het College zich onbevoegd dient te verklaren. Ingevolge artikel 6:15 Awb zal het beroepschrift worden doorgezonden naar de rechtbank te Haarlem.
4. De beslissing
Het College verklaart zich onbevoegd.
Aldus gewezen door mr. W.E. Doolaard, mr. S.C. Stuldreher, mr. M.J. Kuiper, in tegenwoordigheid van mr. B.J.E. Lodder als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 23 juli 2009.
w.g. W.E. Doolaard w.g. B.J.E. Lodder