5. De beoordeling van het geschil
5.1 Het College stelt allereerst vast dat, gelet op de onder rubriek 2.2 vermelde uitspraak van 30 oktober 2008, rechtens ervan moet worden uitgegaan dat de aanvankelijk in het I&R-systeem rund opgenomen geboortedata van de litigieuze Poolse runderen onjuist waren en dat de gegevens vermeld op de Poolse gezondheidscertificaten, die deel uitmaken van de gedingstukken, de juiste gegevens zijn.
5.2 Het College stelt voorts vast dat appellanten niet betwisten dat deze runderen op het moment van de slacht de leeftijd van acht maanden nog niet hadden bereikt. Dit betekent dat verweerder voor deze runderen op grond van artikel 11, eerste lid, onder a, van Verordening (EG) nr. 1254/1999 en artikel 2.3, tweede lid, van de Regeling geen slachtpremie kon toekennen en terecht de besluiten van 17 en 31 mei 2005 heeft herzien.
5.3 Voor zover appellanten van opvatting zijn dat zij destijds bij het selecteren van de runderen voor de slacht mochten uitgaan van de toen in het I&R-systeem rund geregistreerde geboortedata en voor deze dieren op grond van die geboortedata terecht slachtpremie is toegekend, deelt het College die opvatting niet. Voor de vraag of een rund de vereiste minimale leeftijd van acht maanden heeft bereikt, kan immers alleen de juiste geboortedatum bepalend zijn. Overigens merkt het College nog op dat in de uitspraak van 30 oktober 2008 is overwogen dat, nu vast staat dat de certificaten op basis waarvan verweerder de gegevens in het I&R-systeem rund heeft ingevoerd door of namens appellanten zijn aangevoerd en deze gegevens naderhand onjuist zijn gebleken, het ervoor moet worden gehouden dat appellanten onjuiste gegevens hebben verstrekt.
5.4.1 Appellanten zijn voorts van opvatting dat verweerder op grond van artikel 49, vierde lid, van Verordening (EG) nr. 2419/2001 van de gedeeltelijke terugvordering van de betaalde slachtpremies had moeten afzien. Het College deelt die opvatting evenmin en overweegt hiertoe het volgende.
5.4.2 Ingevolge artikel 49, vierde lid, eerste alinea, van Verordening (EG) nr. 2419/2001 is de in het eerste lid bedoelde terugbetalingsplicht niet van toepassing indien de betaling is verricht als gevolg van een fout van de bevoegde instantie zelf of van een andere instantie en die fout redelijkerwijs niet kon worden ontdekt door het bedrijfshoofd.
In de tweede alinea van dit artikellid is bepaald dat, wanneer de fout evenwel betrekking heeft op feitelijke elementen die relevant zijn voor de berekening van de betrokken betaling, de eerste alinea alleen van toepassing is indien het besluit tot terugvordering niet binnen twaalf maanden na de betaling is meegedeeld.
Ingevolge artikel 49, zevende lid, van Verordening (EG) nr. 2419/2001 geldt lid 4 niet met betrekking tot voorschotten.
5.4.3 Vast staat dat de slachtpremiebetalingen die aan appellanten in december 2004 zijn gedaan, voorschotten betreffen. De beslissingen op de aanvragen om slachtpremie zijn pas op 17 dan wel 31 mei 2005 genomen, waarna de slachtpremies (minus de voorschotten) zijn betaald. Aangezien de terugvorderingsbesluiten van 3 januari 2006 aldus binnen de termijn van twaalf maanden na de betalingen van de slachtpremies zijn genomen en de daarbij gemaakte fout, zoals appellanten erkennen, betrekking heeft op feitelijke elementen die relevant zijn voor de berekening van de betrokken betalingen, is artikel 49, vierde lid, eerste alinea, van Verordening (EG) nr. 2419/2001 niet van toepassing.
5.4.4 Dit betekent dat verweerder de ten onrechte verleende slachtpremies terecht heeft teruggevorderd.
5.5 Het voorgaande leidt ertoe dat de beroepen ongegrond dienen te worden verklaard. Voor een veroordeling in de proceskosten op de voet van artikel 8:75 Awb ziet het College geen aanleiding.