4. Het standpunt van appellante
Appellante heeft ter onderbouwing van het beroep, samengevat weergegeven, het volgende aangevoerd.
De progesteron in de twee runderen met de ID-codes * en ** is gevonden in ingekapseld weefsel, waarin de stof nog lang aantoonbaar blijft, in tegenstelling tot in urine of normaal vlees. Dit valt derhalve niet onder het "aantreffen" van verboden stoffen in dieren, zoals bedoeld in artikel 140 van Verordening (EG) nr. 1782/2003.
Het is niet mogelijk na te gaan in hoeverre sprake is van vermeend illegaal gebruik van een toegestane stof, dan wel het gebruik van een verboden stof. Immers, de wet- en regelgeving noemt verschillende omstandigheden waarin toediening van progesteron wel is toegestaan. Het feit dat in de betreffende runderen progesteron is aangetroffen kan dan ook niet leiden tot de conclusie dat sprake is van handelen in strijd met artikel 140 van Verordening (EG) nr. 1782/2003.
Zoals ook blijkt uit de processen-verbaal van de AID, heeft appellante de betreffende runderen gekocht van een Belgische veehouder en zijn zij op 10 december 2004 en 16 maart 1005 aan appellante geleverd.
De maten zijn uitgebreid verhoord door de AID, maar hebben steeds expliciet verklaard dat zij nooit progesteron hebben toegediend of hebben laten toedienen.
Maat A heeft verklaard dat hij runderen alleen zelf medicatie toedient als zijn dierenarts, de heer F, die voorschrijft en aan hem verstrekt, maar in de regel dient de dierenarts de medicatie toe.
De dierenarts heeft aan de AID verklaard, dat hij geen progesteron of progesteron houdende middelen heeft gebruikt of geleverd aan appellante, en dat appellante nooit met hem heeft gesproken over progesteron of progesteron houdende middelen.
De betreffende runderen zijn mestrunderen, die appellante nooit behandelt voor tochtigheid. Progesteron en progesteron houdende middelen zijn bij uitstek bedoeld om de vruchtbaarheid van runderen te beïnvloeden en hebben voor een veehouder geen andere positieve bijwerking. Appellante zou er dan ook geen enkel belang bij gehad hebben om de runderen progesteron toe te dienen.
De AID heeft de administratie van appellante bestudeerd en heeft hierin niets gevonden over genoemde verboden stoffen.
Maat A heeft gedurende het hele onderzoek open kaart gespeeld, zodat er geen enkele reden is te veronderstellen, dat hij ten aanzien van de progesteron niet conform de werkelijkheid zou hebben verklaard.
Uit het onderzoek is niet komen vast te staan op welk moment de progesteron aan de runderen is toegediend. Nu noch appellante, noch de dierenarts de progesteron of progesteron houdende middelen heeft toegediend, is het aannemelijk dat de vorige eigenaar van de dieren dit heeft gedaan.
Appellante merkt daarbij nog op dat haar overige dieren zijn geslacht en niet zijn vernietigd. Met deze dieren was derhalve niets aan de hand.
Uit deze omstandigheden blijkt dat appellante niet wist en evenmin kon weten dat de vorige eigenaar progesteron heeft toegediend aan de betreffende twee runderen. Het uitsluiten van premie is, gelet hierop, uiterst disproportioneel.
De vraag of appellante enige schuld treft is voor de toe te passen belangenafweging van groot belang. Het belang van appellante bij het ontvangen van de premies, te weten de continuïteit van de onderneming die hiervan (grotendeels) afhankelijk is, weegt zwaarder dan het belang van verweerder.
Verweerder heeft in strijd met artikel 3:4, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) nagelaten een belangenafweging toe te passen. Artikel 140 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 verplicht de lidstaten niet om een belanghebbende uit te sluiten van premies en staat niet in de weg aan de toepassing van artikel 3:4, eerste lid, Awb.
Ten slotte zijn de op het bedrijf aangetroffen oude gebruikte spuit en naald, waarin eveneens progesteron is aangetroffen, mogelijk wel twaalf jaar oud. Zij vallen niet onder artikel 140 van Verordening (EG) nr. 1782/2003, omdat in deze situatie geen sprake is van "het voorhanden hebben, in welke vorm dan ook". Onder "voorhanden hebben" verstaat de Van Dale immers "beschikbaar, voor het gebruik aanwezig", terwijl de oude, lege spuit en naald absoluut niet meer gebruikt konden worden. Hetgeen verweerder stelt ten aanzien van de spuit en naald is derhalve onjuist en onvoldoende gemotiveerd.