5. De beoordeling van het geschil
5.1 Het College is van oordeel dat verweerder terecht zoogkoeienpremie heeft geweigerd voor het rund met ID-code *, omdat voor dit dier niet is voldaan aan de voorwaarde van artikel 6.2, eerste lid, onder d, van de Regeling. Uit de gegevens van het I&R-systeem rund blijkt immers dat dit rund in 2002, en ook in 2001 – 2001 wordt door verweerder ook in de beoordeling van aanvragen voor 2002 betrokken –, geen kalf heeft gekregen. Appellante heeft voorts geen op het rund betrekking hebbend bewijs overgelegd voor haar stelling dat dit rund in de betrokken periode een doodgeboren kalf heeft gekregen. Uit het door appellante overgelegde ophaaloverzicht van HR Service Nederland B.V. blijkt niet welke dode runderen zijn opgehaald. Het door appellante overgelegde overzicht, waaruit de samenweiding in 2000 van dit rund met stier "E" blijkt, kan evenmin als bewijs dienen voor de geboorte van een doodgeboren kalf in de betrokken periode.
5.2 Het College oordeelt vervolgens over het rund met ID-code **.
5.2.1 Allereerst moet worden beoordeeld of dit dier door verweerder terecht in de beoordeling van de aanvraag is betrokken. In het bestreden besluit heeft verweerder overwogen dat, nu er naar aanleiding van appellantes aanvraag om zoogkoeienpremie voor 2002 een niet ingevulde bedrijfskalfslijst en twee ingevulde bedrijfskalflijsten zijn ontvangen, van de laatst ontvangen en ingevulde bedrijfskalfslijst wordt uitgegaan. Het College ziet geen grond dit rechtens ontoelaatbaar te achten. Dat appellante niet begrijpt dat verweerder over drie lijsten beschikt, terwijl zij slechts beschikt over de bedrijfskalfslijst van 11 september 2002, is onvoldoende reden om aan te nemen dat de drie lijsten niet van haar afkomstig zijn en om niet van de laatst door verweerder ontvangen bedrijfskalflijst uit te gaan.
Nu vaststaat dat het rund met ID-code ** is aangekruist op de laatst ontvangen bedrijfskalflijst, heeft verweerder dit rund terecht in de beoordeling van de aanvraag betrokken.
5.2.2. Van het rund met ID-code NL ** staat vast dat het niet overeenkomstig artikel 6, tweede lid, van Verordening (EG) nr. 1254/1999 vanaf de dag van indiening van de aanvraag op 2 september 2002 gedurende zes maanden op het bedrijf van appellante is aangehouden. Blijkens de gegevens van het I&R-systeem rund is op 8 januari 2003 een melding ontvangen dat dit dier op 1 juli 2001 is doodgegaan. Ook indien het dier niet op
1 juli 2001, maar omtrent 1 juli 2002 is doodgegaan, zoals appellante stelt, is evident dat dit dier niet premiewaardig is. Appellantes stelling dat het beweidingsgebied niet overal toegankelijk is en zij de vermissing van het dier niet eerder heeft kunnen constateren dan tijdens het vangen van de koeien op 7 december 2002, kan niet tot een ander oordeel leiden. De regels die voor het verkrijgen van zoogkoeienpremie gelden, zijn onverkort van toepassing op bedrijven zoals dat van appellante.
5.2.3 Niet gebleken is dat het rund met ID-code ** op de in artikel 37 van Verordening (EG) nr. 2419/2001 voorgeschreven wijze is vervangen.
5.2.4 Ingevolge artikel 12 van Verordening (EG) nr. 2419/2001 kan een steunaanvraag in geval van een door de bevoegde instantie erkende kennelijke fout, te allen tijde na de indiening worden aangepast. Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van een kennelijke fout hanteert verweerder als uitgangspunt het werkdocument AGR 49533/2002 van de Europese Commissie. Het College heeft in vaste jurisprudentie geoordeeld dit aanvaardbaar te achten. Van een kennelijke fout kan over het algemeen alleen worden gesproken indien verweerder bij een summier onderzoek bij ontvangst van de aanvraag had kunnen vaststellen dat de aanvraag waarschijnlijk geen goede weergave was van hetgeen de aanvrager beoogde aan te vragen.
Van een zodanige situatie is hier geen sprake. Uit de aanvraag en de daarbij behorende bedrijfskalfslijst is op geen enkele wijze af te leiden dat er met de opgave van het rund met ID-code ** iets niet in orde was. Zelfs indien verweerder bij de ontvangst van de bedrijfskalfslijst de gegevens van het I&R-systeem rund zou hebben betrokken, zou niet zijn gebleken dat de bedrijfskalflijst waarschijnlijk geen goede weergave was van hetgeen appellante beoogde aan te vragen. De doodmelding van het rund aan het I&R-systeem rund is immers pas op 8 januari 2003 gedaan. Overigens is niet duidelijk wanneer het rund precies is doodgegaan.
5.3 De conclusie is dat het beroep ongegrond dient te worden verklaard.
Voor een proceskostenveroordeling op grond van artikel 8:75 Awb ziet het College geen aanleiding.