3. Het bestreden besluit en het standpunt van verweerster
Bij het bestreden besluit heeft verweerster het bezwaar van appellant van appellante ongegrond verklaard. Daartoe heeft verweerster, onder meer, het volgende overwogen.
De Beleidsregel geeft aan op welke wijze wordt bepaald of een instelling voor financiële steunverlening in aanmerking komt en stelt daartoe een aantal voorwaarden waaraan in ieder geval moet zijn voldaan. Zo moet de instelling beschikken over een negatief eigen vermogen. Verder moet behoefte bestaan aan continuïteit van de door de instelling verleende zorg in de regio. De instelling moet een saneringsplan opstellen en er wordt tenminste met ingang van het jaar waarin de financiële steunverlening plaatsvindt, binnen de door Ctg/ZAio gestelde normen gewerkt met een sluitende begroting en een sluitende exploitatie. De instelling moet beschikken over een Raad van Bestuur en een Raad van Toezicht die vertrouwen bieden dat de financiële problemen worden opgelost en dat de continuïteit van de zorg voor de toekomst wordt gewaarborgd. Tenslotte moet de instelling een substantiële bijdrage leveren aan het wegwerken van het negatieve eigen vermogen.
NZa stelt zich op het standpunt dat niet is voldaan aan het vereiste van een negatief eigen vermogen. Het tekort in de vermogenspositie bestaat naar het oordeel van verweerster uit € 1,2 miljoen en niet, zoals ter hoorzitting naar voren is gebracht, uit ruim € 1,8 miljoen omdat dat bedrag uitgaat van een gewenst eigen vermogen op basis van 15 % van de jaarlijkse omzet van appellante. Bij de besluitvorming inzake financiële steunverlening houdt verweerster geen rekening met het gewenst eigen vermogen. Uitgangspunt zijn de voorwaarden in de Beleidsregel.
Het tekort van € 1,2 miljoen kan geheel worden ondervangen door de stille reserve in de vorm van het pand van appellante. Wat er ook zij van de in het primaire besluit genoemde waarde van het pand, zelfs indien de WOZ-waarde van het pand
(€ 3,5 miljoen) als uitgangspunt wordt genomen voor de vaststelling van de hoogte van de stille reserve, is deze reserve voldoende om het negatieve eigen vermogen te ondervangen. Deze waarde wordt dan ook gebruikt in het oordeel tot heroverweging van het primaire besluit. Dit betekent dat naar het oordeel van verweerster geen sprake is van een negatief eigen vermogen.
De financiële steunverlening is bedoeld voor noodgevallen, waarin instellingen met een negatief eigen vermogen het vermogenstekort niet meer zelf kunnen opvangen. Nu geen sprake is van een negatief eigen vermogen, komt verweerster niet toe aan toetsing aan de overige voorwaarden van de Beleidsregel. Verweerster heeft als uitgangspunt dat de aanvrager haar niet-vreemd vermogen inzet. Dit betekent dat appellante alle financiële mogelijkheden moet hebben benut alvorens wordt overgegaan tot financiële steunverlening. De financiële steunverlening op grond van de Beleidsregel moet worden gezien als een ultimum remedium. Naar het oordeel van verweerster heeft appellante nog niet alle mogelijke opties benut. Tot op heden is bijvoorbeeld niet gebleken dat appellante de mogelijkheid tot het vestigen van een hypothecaire lening op het pand heeft onderzocht.
Verweerster is voorts van oordeel dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden. Dat appellante de stille reserve wil inzetten voor verbouwing van het pand in plaats van ter dekking van het boekwaardeverlies vormt geen bijzondere omstandigheid. Na onderzoek van verweerster in de bezwaarprocedure is gebleken dat appellante een vergunningaanvraag heeft ingediend bij het College Bouw betreffende de verbouwing van het pand. Op het moment dat het College Bouw goedkeuring verleent voor de verbouwing zullen rente en afschrijvingskosten door verweerster worden vergoed op grond van de beleidsregels “rente” (CA-163) en “afschrijving” (CA-165). Het boekwaardeverlies kan als aanloopkosten worden meegenomen in de vergunningaanvraag. Ook dit levert naar het oordeel van verweerster geen bijzondere omstandigheid op en van andere bijzondere omstandigheden is verweerster niet gebleken. Eveneens is verweerster van oordeel dat in het onderhavige geval geen sprake is van onevenredige benadeling.
Bij verweerschrift heeft verweerster voorts gereageerd op de in beroep ingenomen stelling van appellante dat RJ 655 zich verzet tegen het opvoeren van een herwaardering in de balans en bovendien de stille reserve als vermogensbestanddeel niet kent. Verweerster heeft in dit verband gesteld dat appellante een vergunning voor het pand heeft op grond van de Wet ziekenhuisvoorzieningen (WZV), op grond waarvan de jaarlijkse afschrijvingen op nacalculatiebasis worden verwerkt. Zo wordt de aanschaf van het pand vergoed met AWBZ-middelen. Op grond van de (beleidsregels) WTZi dienen zorgaanbieders de waarde van onroerend goed te bestemmen voor de zorg, zodat de AWBZ-middelen behouden blijven voor de zorg. Om die reden, zo meent verweerster, dient de stille reserve die is ontstaan door de herwaardering van een pand in aanmerking te worden genomen bij de bepaling van het eigen vermogen bij een steunverzoek.
Ten aanzien van de omvang van de stille reserve geldt het volgende. Uit de WOZ-beschikking 2006 blijkt dat het pand
€ 3.350.000,- waard is. Op het nacalculatieformulier 2006 is vermeld dat voor investeringen waarvoor een vergunning is verleend op grond van de WTZi (of voorheen de WVZ), de gewogen boekwaarde circa € 1,3 miljoen bedraagt. Appellante beschikt dus over een stille reserve van minimaal € 2 miljoen en er is dus geen sprake van een negatief eigen vermogen, aldus verweerster. Uit het feit dat RJ 665 en de Regeling bepalen dat de aanschafprijs wordt gebruikt als grondslag voor de waardering van materiële vaste activa, volgt niet dat verweerster bij de bepaling van het eigen vermogen op grond van de Beleidsregel niet de werkelijke waarde van een pand kan betrekken. Verweerster maakt hierbij een eigen afweging, overeenkomstig het beleid en los van de regels voor de jaarverslaggeving.
Ter zitting van het College heeft verweerster in reactie op de op 13 februari 2009 door appellante overgelegde brief van KPMG waarin in bijlage 2 is vermeld dat de waarde van alleen het Raphaëlhuis (het rijksmonument) volgens de WOZ-beschikking 2008 € 1,2 miljoen bedraagt, gesteld dat – nog daargelaten dat deze informatie niet controleerbaar is omdat de WOZ-beschikking niet is bijgevoegd – dit niets afdoet aan het standpunt van verweerster dat de in 2006 vastgestelde waarde van de panden compensatie biedt voor het tekort en dat van een negatief vermogen geen sprake is.
Het inzetten van de stille reserve voor de nieuwbouw is niet noodzakelijk omdat alle goedgekeurde bouwkosten voor vergoeding in aanmerking komen. Dat sommige kosten niet worden vergoed omdat zij door het College Bouw niet noodzakelijk of doelmatig worden geacht, kan geen reden zijn om de stille reserve niet in te zetten. Overigens is ook niet aangetoond dat de continuïteit van de zorg in dit geval in het geding is.