ECLI:NL:CBB:2009:BI7130
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Eerste en enige aanleg
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen besluit inzake runderpremies en premievoorwaarden
In deze zaak heeft appellant op 9 december 2004 beroep ingesteld tegen een besluit van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, dat op 29 oktober 2004 was genomen. Dit besluit betrof de bezwaren van appellant tegen besluiten op grond van de Regeling dierlijke EG-premies voor de jaren 2002 en 2003. Appellant had bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van zijn aanvragen voor runderpremies, waarbij verweerder op basis van de Regeling had geoordeeld dat de opgegeven runderen niet in aanmerking kwamen voor de zoogkoeienpremie. De procedure kende verschillende stappen, waaronder het indienen van gronden door appellant en een verweerschrift door verweerder. Het College heeft de zaak aangehouden in afwachting van prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen, die op 28 februari 2008 werden beantwoord.
Tijdens de zitting op 18 maart 2009 was appellant niet aanwezig, maar verweerder werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigden. Het College heeft de argumenten van appellant beoordeeld, waarin hij stelde dat de runderen en hun kalveren als zoogstellen minimaal zes maanden bij elkaar waren gebleven. Echter, het College concludeerde dat de gegevens uit het I&R-systeem rund niet bevestigden dat aan de voorwaarden voor de premie was voldaan. De runderen waren op verschillende momenten verplaatst, waardoor niet was voldaan aan de eis dat de kalveren gedurende vier maanden bij de moederkoe moesten blijven.
Uiteindelijk heeft het College geoordeeld dat het beroep ongegrond was en dat verweerder de runderen terecht als niet-premiewaardig had aangemerkt. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. E.J.M. Heijs, met mr. C.M. Leliveld als griffier, en vond plaats op 29 april 2009.