ECLI:NL:CBB:2009:BI7104
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Eerste en enige aanleg
- Rechtspraak.nl
Premieregeling aanhouden zoogkoeienbestand
In deze zaak heeft appellant, een zoogkoeienproducent, beroep ingesteld tegen een besluit van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, dat betrekking had op de toekenning van zoogkoeienpremies voor de jaren 2002 en 2003. Appellant had in 2004 bezwaar gemaakt tegen eerdere besluiten van de minister, die hem premies had geweigerd en bedragen had teruggevorderd. De procedure begon met een aanvraag voor zoogkoeienpremie in augustus 2002, waarbij appellant 24 zoogkoeien en zeven vaarzen aanmeldde. De minister bevestigde de ontvangst van deze aanvraag en meldde dat er 31,2 premierechten op naam van appellant geregistreerd stonden.
De zaak werd aangehouden in afwachting van prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen. Na beantwoording van deze vragen door het Hof, heeft het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 29 april 2009 uitspraak gedaan. Het College oordeelde dat de minister terecht had besloten om de zoogkoeienpremie voor bepaalde runderen te weigeren, omdat appellant niet voldoende bewijs had geleverd dat deze runderen aan de voorwaarden voldeden. Het College stelde vast dat de aanhoudtermijn van zes maanden pas inging na de ontvangst van de aanvraag, wat appellant niet had begrepen.
Het College verklaarde het beroep van appellant gegrond, maar vernietigde het bestreden besluit voor zover het betrekking had op de premierechten per 1 januari 2003 en de aanvraag voor de zoogkoeienpremie voor 2003. De minister werd opgedragen om opnieuw op deze bezwaren te beslissen, met inachtneming van de uitspraak. Tevens werd bepaald dat de Staat der Nederlanden het griffierecht aan appellant diende te vergoeden.