6. De beoordeling van het geschil
6.1 Appellante is van mening dat verweerder op grond van zijn beleid van LionGas een mededingingsanalyse had moeten verlangen om te beoordelen of aan de aan LionGas verleende ontheffing een voorschrift moet worden verbonden strekkende tot maximering van de door een partij met een economische machtspositie op de Nederlandse gasmarkt te contracteren capaciteit van de LNG-installatie van LionGas.
Het College is van oordeel dat verweerder rechtens niet verplicht was om een mededingingsanalyse van LionGas te verlangen. Van een beleid van verweerder om aan een aanvrager van een ontheffing op grond van artikel 18h van de Gaswet steeds om een mededingingsanalyse te vragen, is niet gebleken. Voorts bleek de enige partij met een economische machtspositie, GasTerra, geen belangstelling te hebben voor de capaciteit van de LNG-installatie van LionGas. In het geval zich gedurende de looptijd van de ontheffing alsnog een partij met een economische machtspositie meldt, voorziet het aan de ontheffing verbonden voorschrift f, zoals gewijzigd bij het bestreden besluit, in een meldingsplicht voor LionGas aan verweerder van de nieuwe klant en zal op dat moment alsnog een mededingingsanalyse kunnen worden uitgevoerd om te beoordelen of er reden is de te contracteren capaciteit te maximeren.
Verweerder heeft terecht geoordeeld dat met de verleende ontheffing voldoende is gewaarborgd dat de aanleg van de LNG-installatie van LionGas de mededinging bij de levering van gas en de leveringszekerheid versterkt en dat de ontheffing de mededinging op de Nederlandse gasmarkt niet belemmert, zodat aan de voorwaarden van artikel 18h, eerste lid, onder a en e, van de Gaswet is voldaan. Appellantes grief dat verweerder ten onrechte geen voorschrift heeft opgenomen teneinde te voorkomen dat een partij met een economische machtspositie op de Nederlandse gasmarkt haar machtspositie versterkt door het opkopen van capaciteit van de LNG-installatie van LionGas op de secundaire markt, leidt het College niet tot een ander oordeel. Gesteld noch gebleken is dat GasTerra op de secundaire markt capaciteit heeft gecontracteerd. Bovendien heeft verweerder te kennen gegeven, dat indien toekomstige ontwikkelingen op de secundaire markt tot maatregelen nopen, hij de voorkeur geeft aan andere juridische instrumenten zoals een wijziging van de Gaswet ter vergroting van de mededinging op de gasmarkt en het toezicht van de NMa op de mededinging. Niet kan worden volgehouden dat de keuze van verweerder voor deze wijze van remediëren van eventuele mededingingsproblemen in plaats van een keuze voor de door appellante voorgestane weg om nadere voorschriften aan de ontheffing te verbinden, rechtens ontoelaatbaar zou zijn.
6.2 Het College oordeelt vervolgens over appellantes grief dat verweerder in strijd met artikel 18h, vierde lid, van de Gaswet en artikel 3:7 Awb heeft gehandeld.
Ingevolge artikel 18h, vierde lid, van de Gaswet is verweerder verplicht advies in te winnen bij de NMa alvorens op een aanvraag om ontheffing te beslissen. Verweerder heeft de NMa naar aanleiding van de aanvraag van LionGas om advies gevraagd. De NMa heeft op 7 juni 2007 advies uitgebracht. Omdat de NMa zich wegens het ontbreken van financiële informatie geen oordeel heeft kunnen vormen over twee aspecten van de ontheffing (de noodzaak van de ontheffing in relatie tot het investeringsrisico en de duur van de ontheffing) heeft de NMa verweerder dringend verzocht nader onderzoek te doen alvorens te beslissen over het verlenen van de ontheffing. Vaststaat dat verweerder overeenkomstig dit verzoek van de NMa heeft gehandeld.
Het feit dat de NMa zich in haar advies geen oordeel heeft kunnen vormen over voornoemde twee aspecten, rechtvaardigt niet de conclusie dat van het uitbrengen van een advies als bedoeld in artikel 18h, vierde lid, van de Gaswet geen sprake is. Noch de inhoud van het uitgebreide advies noch de begeleidende brief van de NMa bij dit advies geeft aanleiding tot die conclusie. Nu aldus een advies is uitgebracht, was verweerder niet gehouden opnieuw om advies te vragen.
Ingevolge artikel 3:7 Awb stelt het bestuursorgaan waaraan advies wordt uitgebracht, aan de adviseur de gegevens beschikbaar die nodig zijn voor een goede vervulling van diens taak. Voor zover al moet worden aangenomen dat verweerder de voor de beoordeling van voornoemde twee aspecten benodigde financiële informatie niet ter beschikking heeft gesteld aan de NMa – verweerder heeft gesteld dat bedoelde informatie ten tijde van de adviesaanvraag nog niet bij hem lag – is dit onvoldoende om het bestreden besluit te vernietigen. De NMa heeft immers ook zonder deze informatie een advies als bedoeld in artikel 18h, vierde lid, van de Gaswet kunnen uitbrengen en verweerder heeft de informatie bij zijn door de NMa gevraagde nadere onderzoek betrokken.
6.3 Appellante heeft voorts betoogd dat de ontheffing in strijd is met de rechtszekerheid, nu daarin niet is vastgelegd in welke gevallen verweerder van zijn bevoegdheid tot wijziging of intrekking daarvan gebruik zal maken.
Het College overweegt het volgende. Verweerder is op grond van artikel 18h, eerste lid van de Gaswet – indien aan de daarin genoemde voorwaarden is voldaan – bevoegd tot het verlenen van een ontheffing. Dit impliceert dat verweerder tevens bevoegd is tot intrekking daarvan. De bevoegdheid tot intrekking wordt, nu ter zake wettelijke voorschriften ontbreken, beperkt door de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Anders dan appellante kennelijk meent, verplichten deze beginselen er niet toe dat in het onderhavige ontheffingsbesluit wordt vermeld in welke gevallen verweerder tot wijziging of intrekking van het besluit zal overgaan.
Overigens heeft verweerder in het ontheffingsbesluit bepaald dat hij de ontheffing kan intrekken indien niet is voldaan aan de Gaswet, aan andere op deze ontheffing betrekking hebbende voorschriften of aan de voorwaarden en voorschriften van het ontheffingsbesluit. Naar het oordeel van het College is hierin niet, zoals appellante stelt, een vrijblijvende bevoegdheid neergelegd. Verweerder is in beginsel gehouden tot optreden tegen een met de Gaswet strijdige situatie.
6.4 Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het beroep ongegrond dient te worden verklaard.
Voor toekenning van een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Awb ziet het College geen aanleiding.