ECLI:NL:CBB:2009:BI4353

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
22 april 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08/505
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering aanwezigheidsvergunning voor kansspelautomaten in horecagelegenheid

In deze zaak heeft appellante, A, h.o.d.n. B, een horecabedrijf in C, beroep ingesteld tegen de weigering van de burgemeester van Oldenzaal om haar een vergunning te verlenen voor het aanwezig hebben van twee kansspelautomaten in haar inrichting. De burgemeester had op 4 juli 2008 besloten om de vergunning te weigeren, na een eerdere aanvraag van appellante op 2 november 2007. De weigering was gebaseerd op de kwalificatie van de inrichting als laagdrempelig, wat volgens de Wet op de Kansspelen betekent dat er geen kansspelautomaten mogen worden geplaatst. Appellante heeft haar beroep aangevuld met gronden en heeft tijdens de zitting op 11 maart 2009 niet laten blijken aanwezig te zijn.

Het College van Beroep voor het bedrijfsleven heeft de feiten en omstandigheden van de zaak onderzocht. Het College concludeert dat de inrichting van appellante niet voldoet aan de eisen voor een hoogdrempelige inrichting, omdat er naast alcoholische dranken ook een breed scala aan etenswaren wordt aangeboden. Dit betekent dat de inrichting als laagdrempelig wordt gekwalificeerd, wat de weigering van de vergunning rechtvaardigt. Appellante heeft ook een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel, maar het College oordeelt dat zij dit niet voldoende heeft onderbouwd met concrete voorbeelden van vergelijkbare gevallen.

De beslissing van het College is dat het beroep van appellante ongegrond wordt verklaard. Er zijn geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan op 22 april 2009, en de griffier was O.C. Bos.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
AWB 08/505 22 april 2009
29010 Wet op de kansspelen
Aanwezigheidsvergunning
Uitspraak in de zaak van:
A, h.o.d.n. B, te C, appellante,
gemachtigde: mr. F.J.M. Kobossen, advocaat te Apeldoorn,
tegen
de burgemeester van Oldenzaal, verweerder,
gemachtigde: H.A.M. Vaneker, werkzaam bij de gemeente Oldenzaal.
1. De procedure
Appellante heeft bij brief van 8 juli 2008, bij het College binnengekomen op dezelfde dag, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 4 juli 2008.
Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar van appellante tegen de weigering appellante een vergunning op grond van de Wet op de Kansspelen (hierna: de Wet) te verlenen voor het aanwezig hebben van twee kansspelautomaten in haar horeca-inrichting in 2008.
Bij brief van 18 augustus 2008 heeft appellante de gronden van haar beroep aangevuld.
Bij brief van 1 september 2008 heeft verweerder een verweerschrift ingediend en de op de zaak betrekking hebbende stukken toegezonden.
Op 11 maart 2009 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij verweerder, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, is verschenen. Appellante is, zoals bericht bij brief van 10 maart 2009, niet verschenen.
2. De grondslag van het geschil
2.1 In de Wet is onder meer bepaald:
" Artikel 30
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
(…)
d. hoogdrempelige inrichting: een inrichting als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Drank en Horecawet, waarin rechtmatig het horecabedrijf als bedoeld in dat artikellid wordt uitgeoefend:
1°. waar het café en het restaurantbezoek op zichzelf staat en waar geen andere activiteiten plaatsvinden, waaraan een zelfstandige betekenis kan worden toegekend en
2°. waarvan de activiteiten in belangrijke mate gericht zijn op personen van 18 jaar en ouder.
e. laagdrempelige inrichting: een inrichting als bedoeld is in artikel 1, eerste lid, van de Drank en Horecawet, waarin rechtmatig het horecabedrijf als bedoeld in dat artikellid wordt uitgeoefend, die geen hoogdrempelige inrichting is, of een inrichting waarin horeca-activiteiten worden verricht en waarvan de ondernemer inschrijfplichtig is en ingeschreven is bij het Bedrijfschap Horeca.
Artikel 30b
1. Het is verboden, behoudens het in deze Titel bepaalde, zonder vergunning van de burgemeester een of meer speelautomaten aanwezig te hebben
(…)
b. op voor het publiek toegankelijke plaatsen;
(…)
Artikel 30c
1. De vergunning kan slechts worden verleend, indien zij betreft het aanwezig hebben van een of meer speelautomaten:
a. in een laagdrempelige inrichting;
b. in een hoogdrempelige inrichting;
(…)
2. Bij gemeentelijke verordening wordt het aantal speelautomaten vastgesteld waarvoor per inrichting, als bedoeld in het eerste lid, vergunning wordt verleend, met dien verstande dat:
a. voor een inrichting als bedoeld in het eerste lid, onder a, geen vergunning kan worden verleend voor kansspelautomaten;
b. voor een inrichting als bedoeld in het eerste lid, onder b, het aantal kansspelautomaten waarvoor vergunning kan worden verleend, op twee wordt bepaald.
(…).
Artikel 30e
1. De vergunning wordt geweigerd indien:
a. door het verlenen der vergunning zou worden afgeweken van het bij of krachtens artikel 30c bepaalde. (…)."
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Appellante exploiteert een horecabedrijf onder de naam B aan de D te C.
- Op 2 november 2007 heeft verweerder van appellante een vergunningaanvraag ontvangen voor het aanwezig hebben van twee kansspelautomaten in haar horeca-inrichting 'B' in 2008.
- Bij brief van 23 januari 2008 heeft verweerder aan appellante zijn voornemen tot weigering van de aanwezigheidsvergunning bekendgemaakt.
- Bij brief van 19 februari 2008 heeft appellante aan verweerder haar zienswijze omtrent dit voornemen kenbaar gemaakt.
- Bij besluit van 7 april 2008 heeft verweerder de gevraagde vergunning geweigerd.
- Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 11 april 2008, aangevuld bij brief van 2 mei 2008, bezwaar gemaakt.
- Op 12 juni 2008 heeft in het kader van de behandeling van het bezwaar een hoorzitting van de bezwarencommissie plaatsgevonden, alwaar appellante, zoals voorafgaand meegedeeld, niet is verschenen.
- De bezwarencommissie heeft op 23 juni 2008 een advies uitgebracht.
- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar onder verwijzing naar en met overneming van het advies van de commissie ongegrond verklaard. In het advies wordt, samengevat weergegeven, als volgt overwogen.
De vergunning kan slechts worden verleend indien sprake is van een hoogdrempelige inrichting. Dit is hier niet het geval, aangezien uit een recente menukaart blijkt dat in de inrichting van appellante naast kleine etenswaren ook andere etenswaren worden verstrekt. Op de menukaart staan niet alleen snacks, maar ook salades, broodjes, vleesgerechten, specialiteiten, pizza's en extra sausjes, waarbij de vleesgerechten worden geserveerd met friet of gebakken aardappelen, salade, sausjes en brood. Het verstrekken van deze etenswaren moet worden aangemerkt als een andere dan in een café gebruikelijke activiteit waaraan een zelfstandige betekenis moet worden toegekend.
Van strijd met het gelijkheidsbeginsel is niet gebleken, nu appellante niet duidelijk heeft gemaakt aan welke met haar inrichting vergelijkbare ondernemingen wel een aanwezigheidsvergunning is verleend.
Ten aanzien van de samenstelling van de menukaart, waarover appellante met verweerder in gesprek wil gaan, heeft verweerder geen adviserende rol. Het is aan appellante zelf om te bepalen hoe de menukaart eruit ziet.
4. Het standpunt van appellante
Appellante heeft, samengevat, het volgende aangevoerd.
Verweerder heeft gehandeld in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, door in de procedure over de geweigerde vergunning voor het jaar 2007 de onjuiste mededeling te doen dat appellante niet om overleg heeft verzocht, en door nu in het kader van de aanvraag voor het jaar 2008 wederom geen gehoor te geven aan het verzoek van appellante om te overleggen over de samenstelling van de menukaart van haar inrichting. Deze handelwijze maakt een weigering van de aangevraagde vergunning op voorhand onrechtmatig.
Het café van appellante is een hoogdrempelige inrichting. Het verstrekken van een aantal snacks trekt geen zelfstandige stroom bezoekers aan. Dat dit wel het geval zou zijn, is niet onderzocht.
De afdoening van het beroep op het gelijkheidsbeginsel onder de overweging dat de adviescommissie geen vergelijkingsmateriaal zou hebben, ontslaat verweerder niet van de verplichting om ambtenaren de opdracht te geven een nader onderzoek te doen in de dossiers van de inrichtingen die blijkbaar wel over een vergunning beschikken.
5. De beoordeling van het geschil
5.1 Het College ziet zich allereerst gesteld voor de vraag of verweerder appellantes inrichting terecht als laagdrempelige inrichting heeft aangemerkt. Appellante is van mening dat haar inrichting hoogdrempelig is.
Wil een inrichting als een hoogdrempelige inrichting in de zin van artikel 30, aanhef en onder d, van de Wet kunnen worden aangemerkt, dan is onder meer vereist dat het café- en restaurantbezoek op zichzelf staat en in de inrichting geen andere activiteiten plaatsvinden, waaraan een zelfstandige betekenis kan worden gehecht.
Blijkens de memorie van toelichting wordt met dit vereiste aangegeven dat enkel in cafés en restaurants kansspelautomaten mogen worden opgesteld. Een café is een inrichting, die door het publiek in de eerste plaats wordt bezocht voor het nuttigen van alcoholhoudende drank. Een restaurant is een inrichting waar driecomponentenmaaltijden worden geserveerd en die op verstrekking van deze maaltijden, en niet van merendeels afzonderlijke gerechten, is gericht. Indien in een café of restaurant nog andere activiteiten plaatsvinden, waaraan zelfstandige betekenis kan worden toegekend, dan wordt de inrichting alsnog als laagdrempelige inrichting gekwalificeerd. Zelfstandige betekenis houdt in dat de activiteit niet uitsluitend ter ondersteuning van het cafébezoek dient en een zelfstandige stroom van bezoekers trekt (TK 1997–1998, 25 727, nr. 3, p. 22).
Op de menukaart van appellante staan diverse etenswaren zoals allerlei soorten salades, broodjes, snacks, vleesgerechten en pizza's. Van het verstrekken van dit ruime aanbod aan etenswaren kan niet met recht worden gesteld dat dit uitsluitend als ondersteuning van het cafébezoek dient. Verweerder heeft dan ook terecht geoordeeld dat aan het verstrekken van etenswaren zelfstandige betekenis moet worden toegekend.
Overigens kon de inrichting van appellante ten tijde van het bestreden besluit evenmin als restaurant worden aangemerkt. Op de menukaart staan geen driecomponenten¬maaltijden, maar afzonderlijke gerechten, zoals broodjes, salades en diverse pizza’s. Nu appellantes inrichting op het verstrekken van afzonderlijke gerechten was gericht, was geen sprake van een restaurant in vorenbedoelde zin.
Het vorenstaande brengt mede dat de inrichting door verweerder terecht als laagdrempelig is aangemerkt. 5.2 Met betrekking tot appellantes beroep op het gelijkheidsbeginsel overweegt het College dat het op de weg van appellante ligt om dit beroep met concrete gevallen te onderbouwen. Nu appellante dit niet heeft gedaan, maar in de bezwaarprocedure heeft volstaan met de enkele stelling dat verweerder in vergelijkbare gevallen wel een aanwezigheidsvergunning heeft verleend, rustte op verweerder – anders dan appellante meent – niet de verplichting om daarnaar (nader) onderzoek te verrichten.
5.3 Voorts kan het College het standpunt van appellante dat het weigeren van overleg over de samenstelling van de menukaart in strijd is met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur en derhalve als onrechtmatig moet worden aangemerkt, niet onderschrijven. Het hiervoor onder 5.1 weergegeven criterium dat wordt aangelegd bij de beantwoording van de vraag of een inrichting als hoog- of laagdrempelig moet worden aangemerkt, is voldoende duidelijk. Voor verweerder bestaat geen rechtsplicht om met appellante over de concrete toepassing van dit criterium te overleggen.
5.4 Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het beroep ongegrond dient te worden verklaard. Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.
6. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. E.J.M. Heijs, mr. M. Munsterman en mr. C.J. Waterbolk in tegenwoordigheid van mr. O.C. Bos als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 22 april 2009.
w.g. E.J.M. Heijs w.g. O.C. Bos