ECLI:NL:CBB:2009:BI4248
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Eerste en enige aanleg
- Rechtspraak.nl
Aanwezigheidsvergunning voor kansspelautomaten in horeca-inrichting
In deze zaak heeft appellante, A, h.o.d.n. B, een horeca-inrichting te C, beroep ingesteld tegen een besluit van de burgemeester van Rozenburg. Dit besluit, genomen op 8 april 2008, was een reactie op het bezwaar van appellante tegen een eerder besluit van 8 februari 2007, waarin haar aanvraag voor een aanwezigheidsvergunning voor twee kansspelautomaten was afgewezen. De burgemeester had slechts toestemming gegeven voor de aanwezigheid van één kansspelautomaat in de inrichting, die als hoogdrempelig werd gekwalificeerd. Appellante stelde dat de inrichting uit twee afzonderlijke delen bestond en dat zij recht had op een vergunning voor twee kansspelautomaten.
De procedure begon met de indiening van de aanvraag op 14 november 2006, gevolgd door een hoorzitting op 12 maart 2008. De bezwaarschriftencommissie adviseerde om het bezwaar ongegrond te verklaren, wat de burgemeester deed. De commissie stelde dat de inrichting van appellante als één geheel moest worden beschouwd, waardoor er slechts één vergunning voor een kansspelautomaat kon worden verleend. Appellante voerde aan dat andere vergelijkbare inrichtingen wel vergunningen hadden gekregen, en dat de burgemeester in strijd met het gelijkheidsbeginsel handelde.
Het College van Beroep voor het bedrijfsleven oordeelde dat de burgemeester terecht de vergunning had geweigerd. De wetgeving staat slechts een beperkt aantal speelautomaten toe per inrichting, en de inrichting van appellante voldeed niet aan de voorwaarden voor het verkrijgen van een vergunning voor twee kansspelautomaten. Het College concludeerde dat het beroep ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.