5. De beoordeling van het geschil
5.1 Partijen zijn verdeeld over de vraag of verweerder bij de vaststelling van de speciale bijdrage op grond van artikel 4 van de Wet het juiste tarief heeft toegepast, en of verweerder terecht heeft geweigerd de schade van appellante te vergoeden. In dit verband hebben partijen verschillende argumenten aangevoerd die hierna worden besproken.
5.2 Ten aanzien van het door verweerder toegepaste tarief overweegt het College als volgt.
Op grond van artikel 7, derde lid, van de Raadsverordening dienen de speciale bijdragen en de slooppremies voor duwboten te worden berekend op basis van het voortstuwingsvermogen. Artikel 4, vierde lid, van de Raadsverordening bepaalt voorts dat bij duwboten het begrip tonnage wordt vervangen door voortstuwingsvermogen. Dit brengt met zich mee dat het begrip "motorvermogen" in artikel 2, eerste lid, van de Commissieverordening - anders dan appellante meent - niet dient te worden gelezen als vermogen per motor, maar als totaal motorvermogen.
Aangezien het voortstuwingsvermogen van de "D" 1015 kW is en derhalve de 1000 kW overschrijdt, diende verweerder op grond van artikel 2, eerste lid, van de Commissieverordening het tarief van de speciale bijdrage vast te stellen op € 240,-- per kW. Het College concludeert derhalve dat verweerder het juiste tarief heeft toegepast bij de vaststelling van de speciale bijdrage.
5.3 Vaststaat dat verweerder de speciale bijdrage aanvankelijk heeft vastgesteld op € 63.865,-- en dat appellante dit bedrag op 3 mei 2004 heeft betaald. Aangezien de speciale bijdrage bij het bestreden besluit is herzien en verlaagd naar € 52.140,--, staat voorts vast dat appellante - in de vorm van gesloopt voortstuwingsvermogen en het betaalde bedrag aan speciale bijdrage - hogere oud-voor-nieuw verplichtingen heeft voldaan aan verweerder dan zij uiteindelijk schuldig is gebleken. Daardoor heeft zij, exclusief wettelijke rente, een schade ten bedrage van € 11.725,-- geleden.
5.4 Dat verweerder het door appellante als gevolg van het te laat voldoen van de speciale bijdrage genoten rentevoordeel in aftrek heeft gebracht op deze schade acht het College juist. Zoals het College eerder heeft overwogen in zijn uitspraak van 18 januari 2006 (AWB 04/783, <www.rechtspraak.nl >, LJN AV0553) komt van de schade niet voor vergoeding in aanmerking een bedrag ter grootte van het (rente)voordeel dat appellante heeft genoten door later te mogen betalen dan ten tijde van het in de vaart brengen van de "D" in mei 2000. Het College houdt hiervoor als datum 19 mei 2000 aan. Als datum waarop de uiteindelijke betaling heeft plaatsgevonden heeft te gelden 3 mei 2004.
In dit verband overweegt het College dat artikel 4, derde lid, van de Raadsverordening voorschrijft dat de eigenaar die nieuwe capaciteit in de vaart brengt op dat moment zijn speciale bijdrage dient te betalen of compenserende tonnage moet hebben gesloopt.
5.5 In navolging van zijn eerdere uitspraak van 26 maart 2008 (AWB 05/100, <www.rechtspraak.nl >, LJN BC8367) volgt het College verweerder niet in zijn betoog dat het aankoopvoordeel dat voortvloeit uit een dalende prijs voor de aankoop van compenserend voortstuwingsvermogen met de te betalen vergoeding moet worden verrekend.
5.6 De door verweerder gevolgde benadering die in zich draagt dat ook wettelijke rente is verschuldigd over de hiervoor genoemde rentevordering van verweerder op appellante en dat ook dit bedrag op de vergoeding in mindering dient te worden gebracht is juist, nu deze rentevordering tot op heden niet door appellante is voldaan.
Reeds nu dit bedrag en de onder 5.4 genoemde wettelijke rente bij elkaar genomen de vordering van appellante op verweerder overschrijden, heeft verweerder terecht besloten tot afwijzing van het verzoek om schadevergoeding.
5.7 Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het beroep ongegrond dient te worden verklaard.
Het College ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.