5. De beoordeling van het geschil
5.1 Ter beoordeling van het College staat of verweerder bij het bestreden besluit de aan appellante opgelegde last onder dwangsom op goede gronden heeft gehandhaafd.
5.2 Verweerder heeft ter zitting vraagtekens geplaatst bij het procesbelang van appellante. Volgens verweerder was de looptijd van de aan appellante opgelegde last onder dwangsom één jaar en is de last onder dwangsom per 6 december 2008 vervallen. Verweerder heeft hiertoe verwezen naar het bestreden besluit waarin de beperking weliswaar niet expliciet is vermeld, maar waarin onder de titel ‘Wettelijk kader’ wordt verwezen naar artikel 2 van de Beleidsregel en de looptijd van één jaar. Zelfs als verweerder met de verwijzing naar de beleidsregel heeft bedoeld de duur van de last onder dwangsom te beperken tot één jaar, dan nog brengt het belang van rechtzekerheid naar het oordeel van het College mee dat hier sprake is van procesbelang van appellante. Het beroep is dus ontvankelijk.
5.3 Het College is van oordeel dat verweerder terecht heeft geconcludeerd dat appellante in strijd heeft gehandeld met artikel 75, derde lid, Bp 2000 waarin is bepaald dat met het besturen van een auto waarmee taxivervoer wordt verricht, slechts diegene wordt belast, die in het bezit is van een geldige chauffeurspas. Vaststaat, en door appellante wordt ook niet betwist, dat appellante op 18 september 2007 de bij haar in dienst zijnde werknemer B met het verrichten van taxivervoer heeft belast welke werknemer in het bezit was van een chauffeurspas nr. 137646 zonder beperkingen met een periode van geldigheid van 22 april 2003 tot 22 april 2008. Naar het oordeel van het College heeft verweerder terecht geoordeeld dat deze pas per 1 januari 2006 van rechtswege haar geldigheid heeft verloren. Artikel II, tweede lid, van het Besluit brengt mee dat chauffeurspassen die zijn afgegeven vóór 1 juli 2004 en een geldigheidstermijn hebben die afloopt na 1 januari 2006 hun geldigheid behouden indien de bestuurder vóór 1 januari 2006 het chauffeursdiploma heeft. Vast staat, en door appellante wordt ook niet betwist, dat B het bij deze pas behorende (onbeperkte) chauffeursdiploma niet vóór 1 januari 2006 heeft gehaald. Aan de voorwaarde die ingevolge artikel II, tweede lid, van het Besluit geldt voor het behoud van de geldigheid van de onderhavige chauffeurspas is derhalve niet voldaan. Dat B op 5 december 2005 het beperkte chauffeursdiploma heeft gehaald doet aan het voorgaande niet af omdat hij niet beschikte over een chauffeurspas onder beperkingen.
5.4 De door verweerder opgelegde last onder dwangsom heeft niet ten doel de geconstateerde overtreding van het in artikel 75, eerste lid, Bp 2000 bepaalde te beëindigen — deze overtreding was immers ten tijde van het opleggen van de last reeds beëindigd —, maar strekt ertoe een nieuwe overtreding van het betreffende voorschrift door appellante te voorkomen. Dit in aanmerking genomen dient, om tot handhaving van het betreffende voorschrift door middel van de opgelegde last onder dwangsom over te kunnen gaan, sprake te zijn van klaarblijkelijk gevaar dat een nieuwe overtreding door appellante zal plaatsvinden. Daartoe dient verweerder zich rekenschap te geven van alle omstandigheden van het geval, waarbij ook kan worden betrokken dat eerder overtreding van het betreffende voorschrift heeft plaatsgevonden.
In dit geval heeft verweerder overwogen dat de kans op herhaling van de overtreding bestaat vanwege het vervoersvolume en de omvang van het personeelsbestand van appellante. Ter zitting heeft verweerder hieraan een drietal omstandigheden toegevoegd, namelijk dat na de controle door appellante bleek dat nog zes chauffeurspassen waren vervallen, dat kort na de controle van 18 september 2007 bij controle twee gelijke overtredingen geconstateerd zijn en dat de wetwijzigingen op de voorgeschreven wijze bekend zijn gemaakt zodat appellante had kunnen en behoren te weten wat de wijziging inhield.
Naar het oordeel van het College vormen deze omstandigheden onvoldoende basis om klaarblijkelijk gevaar dat appellante voorgenoemd artikel opnieuw zal overtreden aannemelijk te achten. Het College neemt hierbij in aanmerking dat appellante na het proces-verbaal van de overtreding van 18 september 2006 aantoonbare en serieuze inspanningen heeft verricht om te voorkomen dat zich eenzelfde overtreding nog een keer voordoet door alle in haar administratie aanwezige chauffeurspassen te controleren en nieuwe passen aan te vragen toen bleek dat nog zes passen hun geldigheid ingevolge II van het Besluit hadden verloren. Naar het oordeel van het College moet het er voor worden gehouden dat appellante zich onvoldoende heeft gerealiseerd dat B hoewel in bezit zijnde van een diploma dat voor de werkzaamheden van appellante was vereist, nog steeds in het bezit was van een chauffeurspas zonder beperkingen. Het College acht daarom niet aannemelijk dat appellante bewust het aanvragen van een nieuwe chauffeurspas voor B achterwege heeft gelaten om zich aldus de kosten voor deze uit te sparen. De door verweerder met name van belang geachte omstandigheid van het beschikken over een groot aantal vergunningsbewijzen, betreft niet meer dan een theoretische kans op herhaling hetgeen, gezien het optreden van appellante na de controle op 18 september 2006, naar het oordeel van het College niet voldoende is om klaarblijkelijk gevaar voor herhaling van de overtreding aanwezig te achten.
5.5 Gelet op het voorgaande kwam verweerder niet krachtens artikel 93 Wp 2000 in samenhang met artikel 5:32, eerste lid, Awb de bevoegdheid toe om in dit geval een last onder dwangsom op te leggen. Verweerder heeft de aan appellante opgelegde last onder dwangsom ten onrechte gehandhaafd.
5.6 Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit zal worden vernietigd en het besluit tot oplegging van een last onder dwangsom zal worden herroepen.
5.7 Van proceskosten van de zijde van appellante die voor vergoeding in aanmerking komen, is het College niet gebleken.