ECLI:NL:CBB:2009:BI1003

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
26 maart 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07/575
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit inzake GLB-inkomenssteun en runderpremies

In deze zaak heeft appellant, A, beroep ingesteld tegen een besluit van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, waarin zijn aanvragen voor runderpremies over het jaar 2005 gedeeltelijk zijn afgewezen. Appellant had op 13 mei 2005 een verzamelaanvraag ingediend voor verschillende premies, waaronder de stierenpremie en zoogkoeienpremie. De Minister heeft echter geoordeeld dat appellant niet over voldoende veebezettingsruimte beschikte, waardoor hij slechts voor 15 grootvee-eenheden (GVE) premie kon aanvragen. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het bezwaar is ongegrond verklaard.

De procedure begon met een brief van appellant op 2 augustus 2007, waarin hij zijn beroep tegen het besluit van 28 juni 2007 indiende. Tijdens de zitting op 26 februari 2009 heeft appellant zijn standpunt toegelicht, waarbij hij aanvoerde dat er sprake was van een kennelijke fout in de aanvraag. Hij stelde dat zijn zoon, die de aanvraag had ingevuld, per ongeluk de verkeerde bijdragecode had opgegeven. De Minister heeft echter betoogd dat er geen sprake was van een kennelijke fout, omdat de aanvraag niet duidelijk maakte voor hoeveel dieren appellant premie wilde aanvragen.

Het College heeft in zijn beoordeling geconcludeerd dat de Minister terecht heeft geoordeeld dat er geen kennelijke fout was en dat appellant niet kon aantonen dat hij recht had op meer dan 15 GVE. Het College heeft ook het beroep op het vertrouwensbeginsel van appellant verworpen, omdat er geen toezeggingen waren gedaan die in zijn voordeel zouden zijn. Uiteindelijk heeft het College het beroep ongegrond verklaard en geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
Zesde enkelvoudige kamer
AWB 07/575 26 maart 2009
5134 Regeling GLB-inkomenssteun
Uitspraak in de zaak van:
A, te B, appellant,
gemachtigde: H.J.M. van den Broek, werkzaam bij Nassau Poort expertisebureau BV te Baarle Nassau,
tegen
de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,
gemachtigden: mr. A. Suzen-Alkan en mr. D. Özdemir, werkzaam bij verweerders Dienst Regelingen.
1. De procedure
Appellant heeft bij brief van 2 augustus 2007, bij het College binnengekomen op 6 augustus 2007, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 28 juni 2007.
Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar van appellant tegen een op grond van de Regeling GLB-inkomenssteun (hierna: de Regeling) genomen besluit inzake runderpremies over het jaar 2005.
Bij brief van 4 oktober 2007 heeft verweerder een verweerschrift ingediend en de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd. Bij brief van 4 februari 2009 heeft verweerder een aanvullend verweerschrift ingediend en aanvullende stukken overgelegd.
Op 26 februari 2009 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij partijen hun standpunten bij monde van hun gemachtigden nader hebben toegelicht. Tevens was de echtgenote van appellant hierbij aanwezig.
2. De grondslag van het geschil
2.1 Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad van 29 september 2003 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers luidt, voor zover hier van belang:
" Artikel 131 - Veebezetting
1. In geval van toepassing van artikel 71 wordt het totale aantal dieren waarvoor de speciale premie en de zoogkoeienpremie kan worden verkregen, begrensd door de toepassing van een veebezettingsgetal van twee grootvee-eenheden (GVE) per hectare per kalenderjaar. Het veebezettingsgetal bedraagt per 1 januari 2003 1,8 GVE. Het veebezettingsgetal geeft de verhouding weer tussen het aantal GVE en het areaal van het bedrijf dat voor de voedering van de dieren van hetzelfde bedrijf wordt gebruikt. Een landbouwer wordt echter vrijgesteld van de toepassing van het veebezettingsgetal wanneer het aantal dieren op zijn bedrijf dat in aanmerking moet worden genomen voor de bepaling van het veebezettingsgetal, niet groter is dan 15 GVE.
2. Het veebezettingsgetal van het bedrijf wordt vastgesteld op grond van:
a) de aantallen mannelijke runderen, zoogkoeien en vaarzen, schapen en/of geiten waarvoor premieaanvragen zijn ingediend, en het aantal melkkoeien dat nodig is voor de productie van de aan de landbouwer toegekende totale referentiehoeveelheid melk. Voor de omrekening van het aldus verkregen aantal dieren in GVE wordt gebruik gemaakt van de volgende omrekeningstabel,
(…)
Mannelijke runderen en vaarzen ouder dan
24 maanden, zoogkoeien, melkkoeien 1,0 GVE
Mannelijke runderen en vaarzen van
zes maanden tot 24 maanden 0,6 GVE
Schapen 0,15 GVE
(…)
b) het voederareaal: de oppervlakte van het bedrijf die gedurende het hele kalenderjaar voor de rundveehouderij en de schapen- en/of geitenhouderij beschikbaar is. (...) "
Verordening (EG) nr. 796/2004 van de Commissie van 21 april 2004 houdende uitvoeringsbepalingen inzake de randvoorwaarden, de modulatie en het geïntegreerd beheers- en controlesysteem waarin is voorzien bij Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad luidt, voor zover hier van belang:
" Titel II
Steunaanvragen
Hoofdstuk I De verzamelaanvraag
Artikel 19 - Verbetering van kennelijke fouten
Onverminderd de artikelen 11 tot en met 18, kan een steunaanvraag te allen tijde na de indiening ervan worden gecorrigeerd in geval van een kennelijke fout die door de bevoegde autoriteit wordt erkend. (...) "
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Door middel van de "Gecombineerde Opgave 2005" heeft appellant op 13 mei 2005 bij verweerder een verzamelaanvraag ingediend voor onder meer ooipremie, slachtpremie, en stierenpremie en/of zoogkoeienpremie. Deze opgave bevat tevens een "Overzicht gewaspercelen 2005", waarin acht percelen met een totale oppervlakte van 22.78 hectare met gewascode 265 (blijvend grasland) en bijdragecode 875 (HPA-regeling/geen bijdrage) zijn opgegeven.
- Appellant heeft in 2005 onder meer stierenpremie aangevraagd voor 22 dieren en zoogkoeienpremie voor 30 dieren.
- Bij besluit van 16 mei 2006 heeft verweerder op appellants aanvragen om runderpremies beslist. De aanvragen om zoogkoeienpremie en stierenpremie zijn respectievelijk geheel en gedeeltelijk afgewezen, omdat appellant geen voederareaal heeft opgegeven en daardoor voor slechts 15 GVE premie kan worden verleend.
- Tegen dit besluit heeft appellant bezwaar gemaakt.
- Op 29 maart 2007 heeft een hoorzitting plaatsgevonden.
- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit en het nadere standpunt van verweerder
3.1 Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van appellant ongegrond verklaard en hiertoe, samengevat weergegeven, het volgende overwogen.
Appellants premieaanvraag voor het aanhouden van zoogkoeien is niet gehonoreerd, aangezien hij niet beschikt over voldoende veebezettingsruimte voor het aanhouden daarvan in combinatie met het reeds door hem benutte aantal GVE voor het aanhouden van ooien en mannelijke runderen. De aanvraag om stierenpremie is voorts vanwege onvoldoende veebezettingsruimte gedeeltelijk (voor 2,20 GVE) afgewezen.
Appellant heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om de verzamelaanvraag, waaronder de perceelopgave, na de sluiting van de aanvraagperiode overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EG) nr. 796/2004 te wijzigen vóór 13 juni 2005.
Ingevolge artikel 19 van de Verordening (EG) nr. 796/2004 kan in geval van een door de bevoegde autoriteit erkende kennelijke fout de aanvraag te allen tijde, derhalve ook na sluiting van de aanvraagperiode, worden verbeterd. Van een kennelijke fout als hier bedoeld is echter geen sprake. Weliswaar heeft appellant op pagina 1 van de verzamelaanvraag aangegeven dat hij zowel voor slachtpremie en stierenpremie en/of zoogkoeienpremie een aanvraag gaat indienen, hieruit blijkt echter niet dat hij voor meer dan 15 GVE premie wenst aan te vragen. Dit, aangezien hieruit niet blijkt voor hoeveel dieren appellant premie zal aanvragen. Gelet hierop, kan niet direct uit het aanvraagformulier worden afgeleid dat appellant een vergissing heeft gemaakt. Er is immers geen sprake van een innerlijke tegenstrijdigheid in de aanvraag, nu het mogelijk is dat appellant voor maximaal 15 GVE premie aanvraagt. Tevens is het niet onlogisch dat appellant percelen opgeeft met code 875. Het staat appellant immers vrij een perceel niet voor enige premie in aanmerking te brengen.
Aangezien er geen sprake is van een kennelijke fout, is het niet mogelijk om de aanvraag oppervlakten alsnog te wijzigen. Nu appellant geen percelen heeft opgegeven met een bijdragecode voor voederareaal is zijn veebezettingsruimte op grond van artikel 131 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 terecht op 15 GVE gesteld.
3.2 Ter zitting heeft verweerder er voorts op gewezen dat op pagina 1 van de Gecombineerde opgave 2005 uitdrukkelijk staat vermeld dat gewaspercelen opgegeven moeten worden als voederareaal met bijdragecode 800 of 805, indien steun wordt aangevraagd voor meer dan 15 GVE. De omstandigheid dat appellant heeft aangekruist dierpremies aan te vragen en geen voederareaal heeft opgegeven, kan dus ook betekenen dat appellant slechts voor maximaal 15 GVE dierpremie aanvraagt. Van een kennelijke fout in de opgave is geen sprake.
Ten aanzien van het beroep van appellant op het vertrouwensbeginsel heeft verweerder in zijn nadere verweerschrift en ter zitting van het College opgemerkt, dat noch uit het verslag van de hoorzitting van 29 maart 2007, noch uit de telefoonnotities is gebleken dat door zijn medewerkers uitlatingen zouden zijn gedaan dat het hier een kennelijke fout betreft en dat het bezwaar gegrond wordt verklaard. Van rechtens te honoreren verwachtingen kan aldus geen sprake zijn. Bovendien is vaste jurisprudentie dat een beroep op het vertrouwensbeginsel niet kan leiden tot de erkenning van een aanspraak of financieel voordeel in strijd met Europese regelgeving.
4. Het standpunt van appellant
Appellant heeft ter onderbouwing van het beroep, samengevat weergegeven, het volgende aangevoerd.
Appellant is slechtziend en heeft zijn zoon, die onvoldoende kennis had van de materie, de Gecombineerde opgave 2005 laten invullen. Zijn zoon heeft ten onrechte bijdragecode 875 (geen bijdrage) in plaats van bijdragecode 800 (voederareaal) opgegeven. Uit de Gecombineerde opgave 2005 blijkt immers dat voor geen enkel gewas steun wordt aangevraagd, terwijl wel is aangegeven dat hij ooipremie, slachtpremie en stierenpremie en/of zoogkoeienpremie gaat aanvragen. Dit betekent dat in plaats van bijdragecode 875 800 moet worden gelezen. Er is aldus sprake van een kennelijke fout.
Op 29 maart 2007 is door appellant en zijn gemachtigde tijdens de hoorzitting een toelichting gegeven op de ontstane fouten. Volgens de voorzitter werd de fout aannemelijk geacht en zou het bezwaar gegrond worden verklaard. Dit is de gemachtigde ook telefonisch bevestigd. Appellant mocht er dan ook op vertrouwen dat het goed zou komen. Niettemin heeft vervolgens C namens verweerder toch ten onrechte het bezwaar ongegrond verklaard. Ter zitting van het College heeft appellant desgevraagd verklaard dat de voorzitter heeft gezegd dat hij zijn best zou doen om het recht te zetten.
Het is onterecht dat verweerder fout op fout mag maken en hij wordt afgestraft voor de verkeerd ingevulde codes.
5. De beoordeling van het geschil
5.1 Tussen partijen is allereerst in geschil of de bij de Gecombineerde opgave 2005 voor de percelen opgegeven bijdragecodes 875 (geen bijdrage) moeten worden aangemerkt als een kennelijke fout in de zin van artikel 19 van Verordening (EG) nr. 796/2004.
Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van een kennelijke fout hanteert verweerder als uitgangspunt het werkdocument AGR 49533/2002 van de Europese Commissie. Het College heeft in vaste jurisprudentie geoordeeld dit aanvaardbaar te achten. Van een kennelijke fout kan over het algemeen alleen worden gesproken indien verweerder bij een summier onderzoek bij ontvangst van de aanvraag had kunnen vaststellen dat de aanvraag waarschijnlijk geen goede weergave was van hetgeen de aanvrager beoogde aan te vragen.
Van een zodanige situatie is hier geen sprake. Er is geen grond voor de conclusie dat verweerder had kunnen vaststellen dat de bij de percelen vermelde bijdragecode 875 waarschijnlijk geen goede weergave was van hetgeen appellant beoogde aan te vragen.
In het bestreden besluit is terecht overwogen dat uit de Gecombineerde opgave 2005 niet blijkt voor hoeveel dieren appellant in 2005 premie wilde gaan aanvragen, zodat het mogelijk is dat appellant voor slechts 15 GVE premie wenste aan te vragen. Het is niet de taak van verweerder zich te verdiepen in de motieven van de aanvrager of te beoordelen of een aanvrager door de opgave anders in te vullen wellicht een, gelet op zijn bedrijfsvoering, gunstiger resultaat zou hebben verkregen.
5.2 Dat appellant de Gecombineerde opgave 2005 heeft laten invullen door zijn zoon, die volgens appellant onvoldoende van de materie op de hoogte was, dient voor zijn rekening en risico te blijven.
5.3 Appellants beroep op het vertrouwensbeginsel kan reeds niet slagen, nu uit de overgelegde stukken noch uit het verhandelde ter zitting aannemelijk is geworden dat er toezeggingen zijn gedaan dat in voor appellant gunstige zin op het bezwaar zou worden beslist.
5.4 Appellants grief dat verweerder fouten kan maken, terwijl appellant voor de verkeerd ingevulde codes wordt afgestraft, kan appellant evenmin baten. Het stond verweerder, gelet op de toepasselijke regelgeving, niet vrij om appellant voor meer dan 15 GVE runderpremies te verlenen.
5.5 De conclusie is dat het beroep ongegrond dient te worden verklaard.
5.6 Voor een proceskostenveroordeling op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht ziet het College ten slotte geen aanleiding.
6. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. E.J.M. Heijs, in tegenwoordigheid van mr. C.M. Leliveld als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 26 maart 2009.
w.g. E.J.M. Heijs w.g. C.M. Leliveld