ECLI:NL:CBB:2009:BI0996
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Eerste en enige aanleg
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen besluit Minister van Landbouw inzake zoogkoeienpremie en premierechten
In deze zaak heeft appellant, A, beroep ingesteld tegen een besluit van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, dat betrekking heeft op de toekenning van zoogkoeienpremies en de afhandeling van premierechten. De procedure begon met een aanvraag van appellant op 14 augustus 2002 voor het premiejaar 2002, waarbij hij een aanvraag indiende voor dertig zoogkoeien en zes vaarzen. De Minister bevestigde de ontvangst van de aanvraag en kende een bedrag toe, maar herzag later zijn besluit en vorderde een deel van de premies terug. Appellant maakte bezwaar tegen deze besluiten, maar het bezwaar werd deels ongegrond verklaard.
De kern van het geschil draait om de vraag of appellant recht had op de zoogkoeienpremie, gezien de voorwaarden die in de Regeling dierlijke EG-premies zijn gesteld. De Minister stelde dat de kalveren van zes runderen binnen vier maanden na hun geboorte van het bedrijf van appellant zijn afgevoerd, waardoor deze runderen niet voldeden aan de voorwaarden voor de premie. Appellant voerde aan dat hij niet tijdig was geïnformeerd over wijzigingen in de Regeling en dat hij onjuist was geïnformeerd door medewerkers van het LNV-loket.
Het College van Beroep voor het bedrijfsleven heeft de argumenten van appellant beoordeeld en vastgesteld dat de Minister terecht had gehandeld. De wijziging in de Regeling was al van kracht op het moment van de aanvraag, en appellant had niet aangetoond dat hij niet tijdig was geïnformeerd. Het College concludeerde dat de Minister de premieaanvragen correct had afgehandeld en dat er geen grond was voor het oordeel dat de Minister ten onrechte premierechten aan de nationale reserve had overgedragen. Het beroep van appellant werd ongegrond verklaard.