ECLI:NL:CBB:2009:BI0905

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
10 maart 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07/695
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing uitbetaling toeslagrechten op grond van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006

In deze zaak heeft appellant, A, beroep ingesteld tegen een besluit van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, dat zijn verzoek om uitbetaling van toeslagrechten op grond van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006 heeft afgewezen. Het beroep is ingediend op 18 september 2007, na een eerdere afwijzing van zijn verzoek op 4 mei 2007. De Minister had op 22 september 2006 de toeslagrechten van appellant vastgesteld, maar appellant had op zijn Gecombineerde opgave niet aangegeven dat hij deze rechten wilde gebruiken. Tijdens de zitting op 28 januari 2009 heeft appellant zijn standpunt toegelicht, waarbij hij aanvoerde dat hij niet in aanmerking kwam voor de toeslagrechten en daarom geen aanvraag had ingediend. Het College heeft vastgesteld dat de Gecombineerde opgave niet als een aanvraag om rechtstreekse betalingen kan worden aangemerkt, omdat appellant niet had aangegeven dat hij gebruik wilde maken van zijn toeslagrechten. Het College oordeelt dat de termijn voor het indienen van een aanvraag dwingend is en dat er geen sprake was van overmacht of uitzonderlijke omstandigheden die een afwijking van deze termijn rechtvaardigen. Het beroep van appellant is ongegrond verklaard, en het College heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
Zesde enkelvoudige kamer
AWB 07/695 10 maart 2009
5101 Regeling GLB-inkomenssteun 2006
Uitspraak in de zaak van:
A, te B, appellant,
tegen
de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,
gemachtigde: mr. M.M. de Vries, werkzaam bij verweerders Dienst Regelingen.
1. De procedure
Appellant heeft bij brief van 27 augustus 2007, bij het College op 18 september 2007 binnengekomen, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 17 augustus 2007.
Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar van appellant tegen een besluit van
4 mei 2007, waarbij verweerder het verzoek van appellant om uitbetaling van zijn toeslagrechten op grond van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006 (hierna: de Regeling) heeft afgewezen.
Bij brief van 24 oktober 2007 heeft verweerder een verweerschrift ingediend. Daarbij heeft hij tevens de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.
Op 28 januari 2009 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij appellant in persoon en verweerder bij monde van zijn gemachtigde hun standpunten hebben toegelicht.
2. De grondslag van het geschil
2.1 Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad van 29 september 2003 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers luidt voor zover en ten tijde hier van belang:
“ Artikel 22
Steunaanvragen
1. Een landbouwer dient elk jaar een aanvraag voor de onder het geïntegreeerd systeem vallende rechtstreekse betalingen in waarin, voorzover van toepassing, worden vermeld:
- alle percelen landbouwgrond van het bedrijf,
- het aantal olijfbomen en de standplaats ervan in het perceel,
- het aantal en het bedrag van de toeslagrechten,
- alle andere bij deze verordening of door de betrokken lidstaat voorgeschreven gegevens.
(…)
Artikel 40
Gevallen van onbillijkheid
(…)
4. Overmacht of uitzonderlijke omstandigheden wordt/worden door de bevoegde autoriteit erkend in gevallen zoals bijvoorbeeld:
a) het overlijden van de landbouwer,
b) langdurige arbeidsongeschiktheid van de landbouwer,
c) een ernstige natuurramp die het landbouwareaal van het bedrijf in ernstige mate heeft aangetast,
d) het door een ongeluk tenietgaan van voor veehouderij bestemde gebouwen op het bedrijf,
e) een epizoötie die de gehele veestapel van de landbouwer of een deel ervan heeft getroffen.
(…)”
Verordening (EG) nr. 796/2004 van de Commissie van 21 april 2004 houdende uitvoeringsbepalingen inzake de randvoorwaarden, de modulatie en het geïntegreerd beheers- en controlesysteem waarin is voorzien bij Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers luidt voor zover en ten tijde hier van belang:
“ Artikel 2
Begripsomschrijvingen(…)
Voor de toepassing van de verordening wordt verstaan onder:
(…)
11. „verzamelaanvraag”: de aanvraag om rechtstreekse betalingen op grond van de bedrijfstoeslagregeling en de andere oppervlaktegebonden steunregelingen
(…)
Artikel 11
Uiterste datum voor het indienen van de verzamelaanvraag
1. Een landbouwer die steun aanvraagt in het kader van welke van de oppervlaktegebonden steunregelingen dan ook, mag slechts één verzamelaanvraag per jaar indienen.
(…)
2. De verzamelaanvraag wordt ingediend uiterlijk op een door de lidstaten vast te stellen datum die niet later is dan 15 mei. (…)
Artikel 21
Te late indiening
1. Behoudens overmacht en uitzonderlijke omstandigheden als bedoeld in artikel 72 wordt bij indiening van een steunaanvraag in het kader van de onderhavige verordening na de desbetreffende termijn een verlaging met 1 % per werkdag toegepast op de bedragen waarop de landbouwer recht zou hebben gehad als de aanvraag tijdig was ingediend.
(…)
Bij een termijnoverschrijding van meer dan 25 kalenderdagen wordt de aanvraag afgewezen.
(…)”
Artikel 1 van Verordening (EG) nr. 1187/2006 van de Commissie van 3 augustus 2006 houdende afwijking van Verordening (EG) nr. 796/2004 ten aanzien van de toepassing van artikel 21 in sommige lidstaten luidt voor zover hier van belang:
“ In afwijking van artikel 21, lid 1, van Verordening (EG) nr. 796/2004 zijn de verlaging met 1% per werkdag en de afwijzing waarin dat lid voorziet, niet van toepassing op de verzamelaanvragen die voor 2006 bij de bevoegde autoriteiten worden ingediend:
(…)
a) uiterlijk op 31 mei 2006, in het geval van (…)
iii) Nederland.
(…)”
Artikel 55 van de Regeling luidt voor zover en ten tijde hier van belang:
“ 1. De landbouwer die aanspraak maakt op subsidie in het kader van een van de in artikel 2, tweede lid, onderdeel a en b, bedoelde steunregelingen, maakt gebruik van de verzamelaanvraag.
2. Voor de verzamelaanvraag maakt de landbouwer gebruik van een door de minister vastgesteld formulier dat door de landbouwer volledig en naar waarheid is ingevuld, ondertekend en gedagtekend.
3. De verzamelaanvraag wordt in de periode van 1 april tot en met 15 mei ingediend bij DR.
(…)”
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Appellant heeft op 24 mei 2006 het formulier “Gecombineerde opgave 2006” (hierna: Gecombineerde opgave) bij verweerder ingediend. Blijkens het formulier kan met de Gecombineerde opgave onder meer de verzamelaanvraag voor het gebruiken van toeslagrechten voor 2006 worden gedaan. Het formulier vermeldt:
“Voor alle vragen waarbij u een hokje kunt aankruisen geldt dat wanneer u niets aankruist uw antwoord ‘nee’ is.”
Appellant heeft op het formulier bij het kopje “Toeslagrechten” niet het hokje aangekruist waarmee hij kon aangeven dat hij zijn toeslagrechten wilde gebruiken.
Ook op het Overzicht gewaspercelen 2006, behorend bij de Gecombineerde opgave, is niet aangegeven dat appellant op bepaalde percelen de toeslagrechten wilde gebruiken.
- Bij besluit van 22 september 2006 heeft verweerder de toeslagrechten van appellant vastgesteld.
- Bij brief van 12 april 2007, door verweerder ontvangen op 16 april 2007, heeft appellant verweerder om uitbetaling van zijn toeslagrechten verzocht.
- Bij besluit van 4 mei 2007 heeft verweerder dit verzoek, dat hij heeft aangemerkt als een verzoek om wijziging van de Gecombineerde opgave, afgewezen.
- Tegen dit besluit heeft appellant op 15 juni 2007 bezwaar gemaakt.
- Op 12 juli 2007 is appellant telefonisch over zijn bezwaar gehoord.
- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van appellant ongegrond verklaard. Daartoe heeft hij, samengevat weergegeven, het volgende overwogen.
De Gecombineerde opgave is op 24 mei 2006 ontvangen. Op dat formulier is niet aangegeven dat appellant de toeslagrechten wilde gebruiken. Evenmin is op het overzicht gewaspercelen aangegeven dat en welke toeslagrechten hij wilde gebruiken voor uitbetaling. Dit formulier kan dan ook niet worden aangemerkt als een aanvraag om rechtstreekse betalingen op grond van de bedrijfstoeslagregeling.
Appellant heeft op 16 april 2007 aangegeven dat hij uitbetaling van zijn toeslagrechten wil, maar dit is te laat. De termijnen voor de indiening van steunaanvragen worden door de Europese regelgeving dwingend voorgeschreven. Verweerder kan hiervan niet afwijken, behoudens in gevallen van overmacht of buitengewone omstandigheden.
Van overmacht of uitzonderlijke omstandigheden is hier echter geen sprake. Appellant heeft aangegeven dat hij op de Gecombineerde opgave niet heeft aangekruist dat hij toeslagrechten wilde gebruiken, omdat zijn toeslagrechten op dat moment nog niet waren vastgesteld. De termijn voor de indiening van een aanvraag tot uitbetaling is echter niet afhankelijk van het tijdstip waarop de beslissing op de aanvraag vaststelling toeslagrechten is genomen. De termijn voor het indienen van een aanvraag tot uitbetaling van toeslagrechten is dwingend vastgesteld. Het is de verantwoordelijkheid van de landbouwer dat hij de Gecombineerde opgave juist invult, zich hierbij zonodig laat bijstaan en zich op de hoogte stelt van de geldende regels. Bij eventuele vragen of twijfel over het indienen van een aanvraag staat eveneens de mogelijkheid open contact op te nemen met de Dienst Regelingen. Het feit dat de vaststelling van de toeslagrechten heeft plaatsgevonden op
22 september 2006 heeft aldus geen invloed op de indieningstermijn van de aanvraag tot uitbetaling.
Van een kennelijke fout als bedoeld in artikel 19 van Verordening (EG) nr. 796/2004 is evenmin sprake. De Gecombineerde opgave is immers niet onlogisch of innerlijk tegenstrijdig ingevuld. Het staat de landbouwer vrij al dan niet de toeslagrechten uit te betalen. Het is niet aan verweerder zich bij de beoordeling of sprake is van een kennelijke fout te verdiepen in de eventuele motieven van de landbouwer voor het al dan niet indienen van een aanvraag.
De stelling van appellant dat de nadelige gevolgen van het niet zetten van het kruisje onevenredig groot zijn, kan hem evenmin baten. De gevolgen vloeien immers rechtstreeks voort uit Verordening (EG) nr. 796/2004 en Verordening (EG) nr. 1782/2003. Verweerder mag hiervan niet afwijken.
4. Het standpunt van appellant
Appellant heeft, samengevat weergegeven, het volgende tegen het bestreden besluit aangevoerd.
Ten tijde van het indienen van de Gecombineerde opgave was er nog niet beslist op zijn aanvraag om vaststelling van zijn toeslagrechten. Hij wist nog niet of hij in aanmerking kwam voor de door hem aangevraagde toeslagrechten uit de nationale reserve. Daarom heeft hij toen geen kruisje gezet in de Gecombineerde opgave voor de uitbetaling van toeslagrechten.
Hij had verwacht dat verweerder hem na het besluit van 22 september 2006, waarbij zijn toeslagrechten zijn vastgesteld, in de gelegenheid zou stellen alsnog een aanvraag te doen. Verweerder wilde dit echter niet doen. Hij heeft tijdens de hoorzitting met verbazing aangehoord dat, als iemand geen kruisje zet, wordt aangenomen dat diegene zijn toeslagrechten niet wil verzilveren.
Hij verwijt verweerder een formele opstelling en betwijfelt of in een land als Frankrijk op dezelfde wijze met aanvragen wordt omgegaan. Hij kan de steun goed gebruiken, omdat het in de schapensector financieel gezien toch al niet rooskleurig is.
5. De beoordeling van het geschil
5.1 Het College stelt vast dat uit de Gecombineerde opgave niet blijkt dat appellant gebruik wil maken van zijn toeslagrechten. Appellant heeft derhalve met het indienen van deze opgave geen steunaanvraag gedaan. Pas met de door verweerder op 16 april 2007 van appellant ontvangen brief van 12 april 2007, heeft appellant de steunaanvraag gedaan.
5.2 Nu ten tijde van de indiening van de aanvraag op 16 april 2007 sprake was van een termijnoverschrijding van meer dan 25 kalenderdagen, dient de aanvraag op grond van artikel 21, eerste lid, laatste volzin, van Verordening (EG) nr. 796/2004 te worden afgewezen.
5.3 Appellants betoog dat hij ten tijde van het invullen van de Gecombineerde opgave nog geen toeslagrechten had en daarom in de Gecombineerde opgave geen kruisje heeft geplaatst voor uitbetaling van de toeslagrechten, kan niet slagen.
Uit de onder rubriek 2.1 van deze uitspraak aangehaalde regelgeving blijkt dat de verzamelaanvraag vóór uiterlijk 26 juni 2006 bij verweerder moet worden ingediend. Appellants betoog leidt er toe dat door hem na 26 juni 2006 een steunaanvraag zou moeten worden ingediend; dit is niet mogelijk.
Uit de vraagstelling in de Gecombineerde opgave, de brochure daarbij en het door verweerder – aan het College ambtshalve bekende – verspreide voorlichtingsmateriaal kon appellant niet afleiden dat hij de vraag of hij zijn toeslagrechten wenste te gebruiken, niet mocht invullen, zo lang hij geen besluit tot vaststelling van zijn toeslagrechten had ontvangen. Verweerder heeft immers steeds uitdrukkelijk aangegeven dat iedere landbouwer op het moment dat hij de Gecombineerde opgave zou invullen nog geen besluit zou hebben ontvangen op zijn aanvraag vaststelling toeslagrechten (zie onder meer de brochure bij de Gecombineerde opgave, pagina 9). Dit betekent dat de uitbetaling van de bedrijfstoeslag 2006 in alle gevallen diende te worden aangevraagd op basis van nog niet definitief vastgestelde toeslagrechten.
Voor zover appellant niettemin twijfelde of hij uitbetaling kon vragen van de nog niet vastgestelde toeslagrechten, had het op zijn weg gelegen bij verweerder of anderszins nadere informatie te vragen. Dat appellant op basis van de onjuiste veronderstelling dat hij nog geen aanvraag kon indienen, geen aanvraag heeft ingediend, dient voor zijn risico te komen.
5.4 Appellants verwijt aan verweerder dat deze zich louter formeel heeft opgesteld, appellants twijfel of in een land als Frankrijk op dezelfde wijze met aanvragen wordt omgegaan en zijn stelling dat hij de steun goed kan gebruiken, kunnen niet tot een ander oordeel leiden. Verweerders besluit is genomen conform de geldende communautaire regels.
5.5 Het College komt tot de slotsom dat het beroep ongegrond moet worden verklaard.
Voor het toekennen van een proceskostenveroordeling ziet het College geen aanleiding.
6. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. E.J.M. Heijs, in tegenwoordigheid van mr. F.W. du Marchie Sarvaas als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 10 maart 2009.
w.g. E.J.M. Heijs w.g. F.W. du Marchie Sarvaas